ECLI:NL:RVS:2017:2136

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
201608884/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG)

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 oktober 2016 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 30 december 2015 de aanvraag van [appellant] afgewezen, omdat hij in het verleden was veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was, gezien de risico's voor de veiligheid van kwetsbare personen die [appellant] in zijn toekomstige functie zou kunnen tegenkomen.

Tijdens de zitting op 10 juli 2017 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, zijn bezwaren tegen de afwijzing toegelicht. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er een risico bestond dat hij tijdens zijn stage kwetsbare personen in aanraking zou laten komen met drugs en aan drugshandel gerelateerde criminaliteit. De staatssecretaris had echter in zijn besluit van 29 maart 2016 aangegeven dat de aard van de strafbare feiten van [appellant] een risico met zich meebracht voor de veiligheid van de personen aan wie hij zorg zou verlenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid aan het belang van de veiligheid van kwetsbare personen een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van [appellant] om zijn opleiding te kunnen afronden. De Afdeling heeft daarbij de relevante bepalingen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 in overweging genomen.

Uitspraak

201608884/1/A3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2016 in zaak nr. 16/3898 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.R. Rens, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.C. van der Linden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante bepalingen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, 5409; hierna: de Beleidsregels) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] heeft een VOG aangevraagd om in het kader van zijn opleiding stage te kunnen gaan lopen via Zorgwerk Personeelsdiensten. [appellant] volgt een opleiding om in de zorg te kunnen gaan werken. Uit het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS) blijkt dat [appellant] bij vonnis van 3 maart 2016 door de politierechter is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en wegens diefstal van elektriciteit door middel van verbreking, gepleegd van 25 februari 2014 tot en met 6 mei 2014. [appellant] heeft in deze periode hennep geproduceerd. [appellant] is daarbij tevens veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 2.079,78 aan de netwerkbeheerder. [appellant] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Het besluit van 29 maart 2016
3.    De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 29 maart 2016 op het standpunt gesteld dat [appellant] in de functie van "medewerker (in)directe zorg kinderen/ouderen" zal worden belast met huishoudelijke taken en de zorg voor en het welzijn en de veiligheid van kwetsbare personen. [appellant] kan deze zorg zowel bij personen thuis als in een instelling verrichten. Bij deze zorgverlening heeft [appellant] toegang tot de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie hij zorg verleent. Verder heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak, gezien het vonnis van 3 maart 2016, aan het objectieve criterium is voldaan. Een drugsdelict brengt, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, een risico met zich voor het welzijn en de veiligheid van de personen die dan aan de zorg van [appellant] zijn toevertrouwd. De mogelijkheid bestaat immers dat deze personen door [appellant] in aanraking komen met drugs, drugshandel of daarmee samenhangende criminaliteit, zoals diefstal. Bovendien bestaat het risico dat [appellant] binnen de zorginstelling in aanraking komt met medicijnen, dan wel met grondstoffen voor het vervaardigen van medicijnen, die door hem kunnen worden gebruikt voor het vervaardigen of verhandelen van drugs. Een vermogensdelict brengt, indien herhaald in de door [appellant] beoogde functie, een risico met zich voor de veiligheid van de persoonlijke eigendommen van de personen die dan aan de zorg van [appellant] zijn toevertrouwd. [appellant] zou immers goederen van die personen kunnen ontvreemden. Ten aanzien van het subjectieve criterium heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het belang van [appellant] bij het verstrekken van de VOG minder zwaar weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico. De staatssecretaris heeft daarbij in ogenschouw genomen dat [appellant] in het kader van zijn opleiding stage moet lopen, niet verder kan met zijn opleiding als zijn stage geen doorgang kan vinden en eenmalig met justitie in aanraking is gekomen. Ondanks deze belangen van [appellant], heeft de staatssecretaris meer gewicht gehecht aan de ernst van de strafbare feiten die naar hun aard niet met het doel van de aanvraag te verenigen zijn. De staatssecretaris heeft daarbij gewezen op de aan [appellant] opgelegde straf, waaruit volgt dat geen sprake is geweest van lichte vergrijpen, alsmede op het geringe tijdsverloop sinds de aan de orde zijnde justitiële gegevens bij het Openbaar Ministerie zijn aangebracht en in het JDS zijn ingeschreven.
De aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gezien beide feiten waarvoor [appellant], zij het nog niet onherroepelijk, strafrechtelijk is veroordeeld, aan het objectieve criterium is voldaan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid aan het belang van de veiligheid van kwetsbare personen als hier aan de orde een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van [appellant] om een stage te lopen en zijn opleiding te kunnen afronden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [appellant] de strafbare feiten heeft gepleegd nadat hij met de opleiding, waarvoor hij nu stage wil gaan lopen, was aangevangen.
Het hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het risico bestaat dat [appellant] tijdens zijn stage kwetsbare personen, die dan aan de zorg van [appellant] zijn toevertrouwd, in aanraking zou kunnen laten komen met drugs en aan drugshandel gerelateerde criminaliteit en dat [appellant] medicatie, waar hij als stagiair toegang tot kan hebben, zal gebruiken voor het vervaardigen of verhandelen van drugs. [appellant] voert daartoe aan dat hij is veroordeeld voor hennepteelt en dat niet valt in te zien dat, indien hij dat feit opnieuw zou plegen, personen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd daardoor in aanraking zouden kunnen komen met drugshandel of daarmee samenhangende criminaliteit. Evenmin valt in te zien op welke wijze medicijnen kunnen worden aangewend voor het telen van hennep, aldus [appellant].
5.1.    Volgens paragraaf 3.2.2 van de Beleidsregels is voor de toepassing van het objectieve criterium niet alleen bepalend of het aan de orde zijnde strafbare feit, indien herhaald in de uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd, een risico voor de samenleving met zich brengt, maar tevens of een soortgelijk strafbaar feit in dat geval een dergelijk risico met zich brengt. De Afdeling acht de Beleidsregels op dit punt niet onredelijk. Gelet daarop kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn stelling dat bij de toepassing van het objectieve criterium uitsluitend met de productie van hennep verband houdende risico's mogen worden betrokken.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid aan het belang van de veiligheid van kwetsbare personen als hier aan de orde een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan zijn belang. [appellant] voert daartoe aan dat dat hij zijn opleiding zal moeten beëindigen als hem geen VOG wordt verleend, waardoor hij de kans dat hij een studie zal afronden zeer klein acht.
6.1.    In de afweging of een VOG moest worden verleend, heeft de staatssecretaris erkend en meegewogen dat de weigering het gevolg kan hebben dat [appellant] geen stage kan lopen en dat dit gevolgen kan hebben voor het vervolgen van zijn opleiding. De staatssecretaris heeft er voorts blijk van gegeven dat hij bij zijn afweging het doel van de Beleidsregels, de feiten en omstandigheden van de in de beoordeling betrokken strafbare feiten en de daaraan verbonden risico’s in samenhang met de stage heeft afgewogen. Ten aanzien van de strafbare feiten heeft de staatssecretaris daarbij rekening gehouden met het geringe tijdsverloop, de aard van de strafbare feiten, de opgelegde straf en het ontbreken van recidive.
Met hetgeen [appellant] aanvoert, benadrukt hij uitsluitend zijn belang bij verlening van een VOG. Nu de staatssecretaris dat belang uitdrukkelijk heeft meegewogen, is in hetgeen [appellant] aanvoert geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid aan het belang van de veiligheid van kwetsbare personen als hier aan de orde een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van [appellant].
Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017
610. BIJLAGE
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
De Beleidsregels
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. […]
Paragraaf 3.2.2. Indien herhaald
[…] Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG wordt aangevraagd. […]
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
- de afdoening van de strafzaak;
- het tijdsverloop;
- de hoeveelheid antecedenten.
[…].