201606982/1/A1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schiedam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft het college:
- vastgesteld dat op het perceel [locatie 1]-[locatie 2] te Schiedam sprake is van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 29 van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb);
- dat op basis van het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem en het ontbreken van humane, ecologische- en verspreidingsrisico's het uitvoeren van een spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van de Wbb niet noodzakelijk is;
- dat wijzigingen in het gebruik van de locatie gemeld dienen te worden bij het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 37, zesde lid, van de Wbb.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2017, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft op 22 juni 2016 een in opdracht van de gemeente Schiedam door DS Milieu-consult opgesteld rapport "Verkennende bodemonderzoek [locatie 1] Schiedam" van 26 mei 2016 ontvangen. Het college heeft naar aanleiding van dit onderzoek vanaf 30 juni 2016 een ontwerpbeschikking ter inzage gelegd. Volgens het ontwerpbesluit van 24 juni 2016 blijkt uit de toetsing dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging en bestaat er vanwege het ontbreken van humane-, ecologische- en verspreidingsrisico's geen noodzaak tot spoedige sanering.
Tegen deze ontwerpbeschikking heeft [appellant] een zienswijze ingediend. Hij geeft aan dat op de locatie onvoldoende onderzoek is gedaan naar de bodemverontreiniging, omdat de aanwezige vervuilende vaten dieper liggen dan de uitgevoerde boringen. In het besluit van 23 augustus 2016 geeft het college te kennen dat [appellant] een tweetal locaties heeft verwisseld. De door [appellant] ingediende zienswijze heeft volgens het college betrekking op het "Plangebied Schieveste fase 5 (voormalige [locatie 3])". Volgens het college worden ter plaatse van deze locatie momenteel in het kader van de voorgenomen herinrichting sanerende maatregelen getroffen en heeft de zienswijze van [appellant] dan ook geen betrekking op de aan de orde zijnde locatie.
Beroep [appellant]
2. [appellant] geeft te kennen dat hij vraagtekens heeft bij het verspreidingsrisico van de locatie "[locatie 1]-[locatie 2]". Volgens [appellant] kan chemisch verontreinigd grondwater uit twee vervuilde grondhopen gevaarlijk zijn, omdat langs de locatie een hoofdleiding van drinkwater loopt.
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Ingevolge artikel 8:1 in verbinding met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
2.2. Het college geeft in het verweerschrift te kennen dat [appellant] geen belanghebbende bij het besluit is, maar dat het wel is ingegaan op de zienswijze van [appellant] om hem zo goed mogelijk te informeren. Verder voert het college aan dat het op de door [appellant] aangevoerde zorgen over de kwaliteit van het drinkwater is ingegaan.
2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1546) heeft de wetgever deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief bepaalbaar, actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. [appellant] woont, zoals ter zitting van de Afdeling besproken, hemelsbreed op ongeveer 2 kilometer afstand van het in het besluit van 23 augustus 2016 aan de orde zijnde perceel. De enkele omstandigheid dat [appellant] twijfels heeft over het verspreidingsniveau van vervuilde grondhopen in de omgeving van de locatie is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat zijn belangen rechtstreeks bij het in beroep bestreden besluit zijn betrokken. Voorts is door [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij anderszins gevolgen ondervindt van het aan de orde zijnde besluit, nu de door hem gestelde gevolgen niet zien op het onderhavige perceel. Gelet hierop dient het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Slot en conclusie
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
700.