201608017/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2016 in zaak nr. 15/3608 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2012 definitief op € 4.154,00 vastgesteld en € 4.425,00 aan te veel betaalde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 7 augustus 2015 (lees: 7 september 2015) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2012 voor haar twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], gebruik gemaakt van kinderopvang via [naam kinderopvang A] en [naam kinderopvang B]. In verband hiermee heeft zij voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen.
Aan het besluit van 10 oktober 2014, zoals gehandhaafd bij besluit van 7 augustus 2015 (lees: 7 september 2015), heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat voor de opvang van [kind 1] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012.
2. Bij brief van 23 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegezegd aan [appellante] alsnog kinderopvangtoeslag toe te kennen voor de opvang van [kind 1] in voormelde periode. De dienst heeft daarbij tevens toegezegd bereid te zijn de kosten voor het indienen van het hogerberoepschrift, te weten € 495,00, te vergoeden, evenals het door [appellante] betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep.
3. De dienst is aldus volledig tegemoet gekomen aan het hoger beroep van [appellante]. Dit betekent dat [appellante] geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar zaak, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
4. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
752.