201700928/1/R1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Hilversum,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hilversum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegbestemmingsplan 2016" (hierna: het veegbestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door drs. R. Sprik, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het veegbestemmingsplan wijzigt 18 bestemmingsplannen in de gemeente Hilversum. Met de wijzigingen beoogt de raad onvolkomenheden in de planregelingen van deze bestemmingsplannen te herstellen. [appellant] woont op het perceel [locatie]. Dit perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan "Vreelandseweg", vastgesteld door de raad bij besluit van 26 september 2012. [appellant] kan zich niet verenigen met het veegbestemmingsplan voor zover dat betrekking heeft op het bestemmingsplan "Vreelandseweg".
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Intrekking
3. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond dat de gevolgen van het toestaan van aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten ten onrechte niet zijn onderzocht, ingetrokken.
Planologische afweging
4. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen afweging heeft gemaakt over recente nieuwe ontwikkelingen in het plangebied van het bestemmingsplan "Vreelandseweg". Hij wijst daarbij op de recente ontwikkeling van het zogenoemde Van Brakelterrein en de bouw van een nieuwe McDonalds. Volgens [appellant] had de raad deze ontwikkelingen in het veegbestemmingsplan moeten opnemen, althans hierover een afweging moeten maken.
4.1. De raad heeft toegelicht dat hij het veegbestemmingsplan heeft vastgesteld om onvolkomenheden in de geldende bestemmingsplannen binnen Hilversum, waaronder het bestemmingsplan "Vreelandseweg", te herstellen. Het veegbestemmingsplan voorziet niet in de door [appellant] genoemde ontwikkelingen. Zoals de raad heeft toegelicht is ten behoeve van de ontwikkeling van het Van Brakelterrein - met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Vreelandseweg" - bij besluit van 27 september 2016 een wijzigingsplan vastgesteld. Ten tijde van de vaststelling van het veegbestemmingsplan was voor de ontwikkeling van de nieuwe McDonalds een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Tegen deze ontwikkelingen staat in afzonderlijke procedures rechtsbescherming open. Anders dan [appellant] betoogt, schrijven de Wet ruimtelijke ordening, de Algemene wet bestuursrecht, noch andere wettelijke bepalingen voor dat de raad, gelet op het doel van het veegbestemmingsplan, deze ontwikkelingen in het veegbestemmingsplan opneemt of hieromtrent een planologische afweging maakt. Gelet hierop faalt het betoog.
Parkeren
5. [appellant] betoogt dat in de planregels over parkeren ten onrechte wordt volstaan met een verwijzing naar een bijlage bij het plan met daarin het gemeentelijke parkeerbeleid. Volgens [appellant] hadden in de planregels concrete parkeernormen moeten worden opgenomen. Een verwijzing naar het parkeerbeleid is volgens [appellant] rechtsonzeker, omdat van beleid gemakkelijk kan worden afgeweken. [appellant] voert verder aan dat het parkeerbeleid uit 2009 is en daarom gedateerd is en dat in het beleid wordt verwezen naar bepalingen in de bouwverordening die niet langer in werking zijn.
5.1. Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) luidt: "Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten:
a. waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels;
[...]."
5.2. Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 hebben de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening hun gelding verloren in het geval van een bestemmingsplanwijziging. De raad heeft dit onderkend en heeft met het oog hierop in het veegbestemmingsplan geregeld dat aan de planregels van het bestemmingsplan "Vreelandseweg" het nieuwe artikellid 35.2.1 wordt toegevoegd. Deze bepaling strekt ertoe dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van parkeren de parkeerbehoefte en de benodigde parkeerruimte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeernormen Hilversum 2009 (aangepast aan 1e wijziging; ('Wabo-aanpassing' in 2010)) en dat indien deze beleidsregels worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging. Hiermee wordt beoogd een regeling te treffen ter vervanging van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening.
5.3. Anders dan [appellant] stelt, is de raad niet verplicht om in de planregels omtrent parkeren concrete parkeernormen op te nemen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:607, kan met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro in een bestemmingsplan de regel worden opgenomen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en dat voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen die in beleidsregels voor parkeren zijn opgenomen. Indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging. Dit betekent dat een dynamische verwijzing naar beleidsregels in beginsel is toegestaan. Wel moet duidelijk zijn naar welke beleidsregels wordt verwezen. Dat is naar het oordeel van de Afdeling bij de voorliggende planregel het geval, nu het gemeentelijke parkeerbeleid duidelijk is omschreven. De stelling van [appellant] dat gemakkelijk van het parkeerbeleid kan worden afgeweken en dat de parkeerregeling daarom rechtsonzeker is, faalt. Weliswaar kan het beleid als bedoeld artikel 3.1.2 van het Bro worden gewijzigd, maar van het beleid kan in een concreet geval niet worden afgeweken. In dat geval zou immers strijd met de planregeling in artikel 35, lid 35.2.1, bestaan. De enkele stelling van [appellant] dat het beleid dateert uit 2009 en dat op plaatsen in het beleid het oude artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening wordt genoemd, is voorts onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het beleid niet hanteerbaar is en dat daarnaar in de planregels niet mocht worden verwezen. Gelet op het voorgaande faalt het betoog. Perifere detailhandel
6. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte opnieuw heeft voorzien in perifere detailhandel in het noordoosten van het plangebied van het bestemmingsplan "Vreelandseweg", direct ten westen van de Gijsbrecht van Amstelstraat, terwijl de Afdeling de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel perifeer" op die locatie bij uitspraak van 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1008, inzake het bestemmingsplan "Vreelandseweg", heeft vernietigd. Volgens [appellant] zijn de gevolgen van de perifere detailhandel voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet onderzocht. 6.1. Vaststaat - en door [appellant] is ter zitting ook onderkend - dat het veegbestemmingsplan niet voorziet in perifere detailhandel op de bedoelde locatie. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag en behoeft het geen bespreking.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Blankenstein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
821.