201607978/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 september 2016 in zaken nrs. 15/6347 en 16/6395 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 november 2014 en 21 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2014 onderscheidenlijk 2015 opnieuw berekend en op nihil gesteld.
Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft in 2014 en 2015 gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau].
Voor zover thans van belang heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan de nihilstelling van de voorschotten kinderopvangtoeslag over die jaren ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de kosten van kinderopvang heeft betaald, omdat uit de bankafschriften blijkt dat de kosten die [appellant] aan [gastouderbureau] heeft betaald per ommegaande weer zijn teruggestort. Voorts heeft de dienst zich op het standpunt gesteld dat uit de bankafschriften ook blijkt dat [appellant] een deel van de kosten van de opvang in 2014 direct aan de gastouder heeft betaald, zodat de gastouder niet is betaald door tussenkomst van [gastouderbureau].
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de kassiersfunctie en dat [appellant] dus niet heeft aangetoond de kosten voor de afgenomen opvang te hebben betaald.
Hoger beroep
2. [appellant] kan zich met dit oordeel niet verenigen. In dat kader voert hij aan dat hij op instructie van [gastouderbureau] direct aan de gastouder heeft betaald, omdat op de bankrekening van [gastouderbureau] beslag was gelegd en [gastouderbureau] als gevolg daarvan niet zorg kon dragen voor doorbetaling van de gelden. Nu dit ook in december 2013 zo is gegaan en de dienst hem desalniettemin toeslag over 2013 heeft toegekend, had de dienst dit ook voor 2014 en 2015 moeten doen. Dat hij niet meer duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over het bij [gastouderbureau] gelegde beslag, mag hem voorts niet worden tegengeworpen, nu [gastouderbureau] in oktober 2015 uit het Landelijk Register Kinderopvang is verwijderd en niet meer bereikbaar is.
2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), wordt onder gastouderbureau verstaan een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.
Ingevolge artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, draagt een houder van een gastouderbureau zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.
2.2. Ingevolge artikel 1.56, zesde lid, aanhef en onder b, kunnen bij regeling van de minister ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld omtrent het betalingsverkeer tussen gastouders, het gastouderbureau en ouders.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp, de in artikel 1.56, zesde lid, van de Wkkp bedoelde regeling, bevat de administratie van een gastouderbureau bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2811) volgt uit de tekst van de onder 2.1 vermelde bepalingen en de doelstelling van de kassiersfunctie dat het gastouderbureau de betalingen van de ouder die bestemd zijn voor de gastouder op objectief vast te stellen en controleerbare wijze onder zich moet hebben gehad en vervolgens moet hebben doorgeleid naar de gastouder. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze laatste bepaling volgt dat de achtergrond ervan is gelegen in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wkkp (destijds de Wet kinderopvang), waarbij het onwenselijk is dat een rechtstreekse geldstroom bestaat tussen de vraagouder en de gastouder (Kamerstukken II, 2008/09, 31 874, nr. 3, pag. 17 en 48). In artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp is dit vereiste nader uitgewerkt in die zin, dat alle betalingen per bank dienen plaats te vinden en dat de vraagouder het gastouderbureau, en het gastouderbureau de gastouder dient te betalen. 2.4. Niet in geschil is dat [appellant] direct aan de gastouder heeft betaald. Dat dit is gebeurd op voorstel van [gastouderbureau], omdat beslag was gelegd op haar bankrekening en [gastouderbureau] om die reden de gastouder niet kon betalen, laat onverlet dat een rechtstreekse geldstroom bestond tussen [appellant] en de gastouder. Nu niet op de voorgeschreven wijze is gehandeld, maar het gastouderbureau de financiële transacties tussen [appellant] en de gastouder slechts heeft begeleid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is voldaan aan de wettelijk voorgeschreven kassiersfunctie.
Dat, naar [appellant] stelt, de dienst hem over 2013 wel toeslag heeft toegekend, terwijl hij de gastouder in december 2013 ook direct had betaald, maakt het voorgaande niet anders. Uit de brief die de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] heeft gestuurd over zijn recht op kinderopvangtoeslag over 2013 volgt dat de dienst [appellant] de directe betaling aan de gastouder in december 2013 uit coulance niet tegenwerpt, omdat het beslag pas eind 2013 op de rekening van [gastouderbureau] is gelegd en de kosten tot en met november 2013 aantoonbaar waren betaald. Dat de dienst dezelfde coulance zou betrachten voor de aanspraak van [appellant] op kinderopvangtoeslag over 2014 en 2015 blijkt niet uit de brief. Nu [appellant] ermee bekend was dat de betalingen aan de gastouder via het gastouderbureau dienden te verlopen, had het op zijn weg gelegen de bemiddeling in 2014 en 2015 door een ander gastouderbureau te laten plaatsvinden. Dat hij dit niet heeft gedaan en in plaats daarvan heeft ingestemd met de door [gastouderbureau] voorgestelde betaalwijze, dient voor zijn rekening te blijven.
Gelet op het voorgaande heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2014 en 2015 terecht herzien naar nihil.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
752.