201609094/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: tezamen en in enkelvoud [appellant]), wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2016 in zaak nrs. 15/1406 en 15/1470 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst (hierna: RSD) van de gemeente Hoeksche Waard (thans: Werk en Inkomen Hoeksche Waard).
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2014 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van [appellant] om een aanbod schuldhulpverlening afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2015 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] onder meer daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep, voor zover dit ziet op de afwijzing van de aanvraag om een aanbod schuldhulpverlening, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden naar de Afdeling.
Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2017, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door M. van Munster en J.S.M. Mostert-Legen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag van [appellant] om een aanbod schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wgs) afgewezen, omdat [appellant] geen inwoner meer is van de gemeente Hoeksche Waard. Uit onderzoek is gebleken dat hij de woning aan de Pieter de Jongstraat te Strijen, gemeente Hoeksche Waard, heeft verlaten en zijn intrek heeft genomen in een woning aan de Scheepjesbrug te Meerkerk, gemeente Zederik. Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Verordening schuldhulpverlening RSD Hoeksche Waard (hierna: de Verordening) wordt uitsluitend schulphulpverlening toegekend aan inwoners van de gemeente Hoeksche Waard, aldus het dagelijks bestuur.
2. In geschil is of het dagelijks bestuur aan de weigering om [appellant] tot de schuldhulpverlening toe te laten ten grondslag heeft kunnen leggen dat hij geen inwoner meer is van de gemeente Hoeksche Waard. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit het geval is.
3. [appellant] kan zich niet met dit oordeel verenigen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, dateert het besluit van het dagelijks bestuur tot afwijzing van de aanvraag van vóór zijn inschrijving in de gemeente Zederik op 30 oktober 2014. Het besluit is hem reeds op 28 oktober 2014 mondeling medegedeeld door een medewerkster van de RSD van de gemeente Hoeksche Waard. In tegenstelling tot hetgeen het dagelijks bestuur stelt, had hij op dat moment zijn woonstede nog aan de Pieter de Jongstraat te Strijen. Uit niets kan worden opgemaakt dat hij de intentie heeft gehad om zijn woonstede op te geven vóór zijn vertrek op 28 oktober 2014 in de avond. Het dagelijks bestuur had overeenkomstig de op het bestuur rustende bewijslast beter onderzoek naar de feiten moeten doen alvorens de aanvraag af te wijzen. Het dagelijks bestuur heeft zijn besluitvorming slechts gebaseerd op een op 23 oktober 2014 gehouden telefoongesprek met een medewerkster van HW Wonen, verhuurder van de woning, die heeft medegedeeld dat hij al op 21 oktober 2014 de woning had verlaten zonder daarbij rekening te houden met de bijzondere omstandigheden waarin hij verkeerde. Ten onrechte heeft de rechtbank door de wijkagent gemaakte foto’s, die enkel de buitenkant van de woning tonen, zwaar in haar oordeelsvorming laten meewegen. Die foto’s hebben niet aan het besluit van het dagelijks bestuur ten grondslag gelegen en zijn pas achteraf gemaakt. Door het handelen van het dagelijks bestuur heeft hij zich noodgedwongen moeten inschrijven in de gemeente Zederik. Door de afwijzing van de aanvraag om schuldhulpverlening is hij benadeeld en heeft hij schade geleden, die hij vergoed wenst te zien. [appellant] verwijst naar een rapport van de Ombudscommissie Hoeksche Waard waaruit blijkt dat het dagelijks bestuur de behoorlijkheidsnormen voor overheidsoptreden jegens hem heeft geschonden.
3.1. De op het geding betrekking hebbende bepalingen uit de Wgs luiden als volgt:
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
inwoner: degene die als ingezetene in de basisregistratie personen is ingeschreven;
[...].
Artikel 2, eerste lid
De gemeenteraad stelt een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
De op het geding betrekking hebbende bepaling uit de Verordening luidt als volgt:
Artikel 2
Tot de doelgroep van de schuldhulpverlening behoren alle natuurlijke personen van 18 jaar en ouder die inwoners zijn van de Hoeksche Waard.
3.2. Schuldhulpverlening ziet volgens de in artikel 1 van de Wgs neergelegde definitie op het bieden van ondersteuning bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg. Vraag is of [appellant] aanspraak kon maken op begeleiding bij de aflossing van zijn schulden. De vraag of de RSD van de gemeente Hoeksche Waard anderszins ondersteuning had moeten bieden aan [appellant] toen deze dreigde uit huis te worden gezet is in deze zaak niet aan de orde.
3.3. Niet in geschil is dat [appellant] sinds 30 oktober 2014 geen inwoner meer is van de gemeente Hoeksche Waard, maar van de gemeente Zederik. Nu het besluit houdende de afwijzing van de aanvraag om een aanbod schuldhulpverlening dateert van 14 november 2014, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat [appellant] ten tijde van het nemen van het besluit geen inwoner meer was van de gemeente Hoeksche Waard. De stelling van [appellant], dat het dagelijks bestuur het besluit tot afwijzing van de aanvraag reeds had genomen vóór zijn uitschrijving uit de basisregistratie personen (hierna: de brp) als ingezetene van de gemeente Hoeksche Waard op 30 oktober 2014, nu hij al op 28 oktober 2014 mondeling van de afwijzing op de hoogte is gesteld, kan hem niet baten. De mondelinge mededeling is geen besluit in de zin van de Awb. Dat [appellant], als gesteld, niet de intentie had zijn verblijf in de gemeente Hoeksche Waard op te geven en zijn verblijf noodgedwongen tijdelijk naar de gemeente Zederik had verplaatst, neemt niet weg dat hij op 30 oktober 2014 niet meer als ingezetene van de gemeente Hoeksche Waard in de brp was ingeschreven, zodat hij, gelet op artikel 2, eerste lid, van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wgs, geen aanspraak kon maken op schuldhulpverlening in de gemeente Hoeksche Waard.
De verwijzing van [appellant] naar het rapport van de Ombudscommissie Hoeksche Waard van 26 augustus 2015 kan evenmin leiden tot het door [appellant] gewenste resultaat. Het rapport vormt de uitkomst van een door [appellant] bij brieven van 29 oktober 2014 en 13 november 2014 aanhangig gemaakte klachtprocedure tegen de handelswijze van een medewerker en de interim directeur van de RSD van de gemeente Hoeksche Waard. Deze klachtprocedure staat los van de door [appellant] aangespannen bezwaar- en beroepsprocedure met betrekking tot het besluit van 14 november 2014. Zodoende kan de uitkomst van de klachtprocedure op deze zaak geen invloed hebben.
3.4. Nu het dagelijks bestuur de aanvraag terecht heeft afgewezen, behoeft de grond die ziet op de vergoeding van door [appellant] geleden schade geen nadere bespreking.
3.5. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
97-834.