201608124/1/A3.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 september 2016 in zaak nr. 16/2203 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2015 heeft de korpschef van de Nationale Politie, eenheid Midden-Nederland, het verzoek om verlof voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III met daarbij behorende munitie (het wapenverlof) afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Niestern, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Aan [appellant] is op 2 februari 2013 een wapenverlof verleend voor een seinpistool, dat dient als noodsignaalmiddel voor de scheepvaart. Dit wapenverlof is op 16 oktober 2013 ingetrokken omdat [appellant] op 27 juni 2013 in verwarde toestand in het ziekenhuis is opgenomen en vervolgens in de periode daarna medisch is behandeld voor klachten gerelateerd aan alcoholmisbruik. Deze intrekking is tot in hoogste instantie in stand gebleven, zodat deze in rechte onaantastbaar is geworden (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:401). Op 14 april 2015 heeft [appellant] opnieuw verlof aangevraagd voor het seinpistool. Dit verzoek is bij het besluit van 27 juli 2015 afgewezen. 2. Bij de intrekking van het wapenverlof voor het seinpistool is vastgesteld dat twijfel bestaat of het bezit van dit wapen aan [appellant] kan worden toevertrouwd. Over de nieuwe aanvraag heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie van [appellant] nog niet wezenlijk is gewijzigd sinds de intrekking van het wapenverlof en dat de verklaring van de huisarts en de opgestelde rapporten over de situatie van [appellant] niet voldoende uitsluitsel geven dat niet langer hoeft te worden getwijfeld dat [appellant] het wapen kan worden toevertrouwd. Voorts heeft de staatssecretaris volgens de rechtbank in redelijkheid het standpunt ingenomen dat het belang van [appellant] niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van risico voor de samenleving.
Hoger beroep
3. [appellant] stelt in hoger beroep dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de verklaring van zijn huisarts, een rapport van dr. Burck en een rapport van psychiater G.B. van de Kraats van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: het NIFP). Volgens [appellant] volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016 over de intrekking van het verlof dat wel weer een wapenverlof kan worden verleend als meer tijd is verstreken en hij volledig is hersteld. Dit is volgens [appellant] bij zijn nieuwe aanvraag het geval en blijkt volgens hem ook uit de verklaring en rapporten. Om dit verder te bewijzen heeft [appellant] op 7 oktober 2016 zijn bloedwaarden laten meten bij de huisarts en deze wijzen niet op alcoholgebruik. Volgens [appellant] is in dit verband ook niet voldoende betekenis toegekend aan het feit dat uit de Circulaire Wapens en Munitie blijkt dat een aanwijzing voor overmatig alcoholgebruik op zich geen grond is om een verlof in te trekken. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank te weinig waarde heeft toegekend aan zijn belangen nu het hier gaat om een erfstuk met grote emotionele waarde en alternatieve noodseinmiddelen waarvoor geen vergunning nodig is bovendien gevaarlijker zijn dan een seinpistool.
Oordeel van de Afdeling
4. Op dit geding is de Wet wapens en munitie van toepassing en de daarop gebaseerde aanwijzingen, opgenomen in de Circulaire Wapens en Munitie 2015. Voor een weergave van de relevante onderdelen die op deze zaak van toepassing zijn wordt verwezen naar de bij deze uitspraak behorende bijlage.
5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris met juistheid heeft overwogen dat uit de verklaring van de huisarts en de overgelegde rapporten, die met uitzondering van het rapport van het NIFP ook al bij de intrekking zijn betrokken en beoordeeld, niet volgt dat is voldaan aan de in de Circulaire genoemde voorwaarden om de twijfel over het verantwoord zijn van het verlenen van het wapenverlof aan [appellant] weg te nemen. Zoals ter zitting door de staatssecretaris is benadrukt, moet uit deze verklaring en rapporten duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van een (vuur)wapen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat geen grond bestaat de eerder bij de intrekking al beoordeelde verklaring van de huisarts en het rapport van dr. Burck nu, gelet op het tijdsverloop, anders te beoordelen. De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat ook uit het nieuw overgelegde rapport van het NIFP niet de conclusie kan worden getrokken dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Hierbij mocht ook betekenis worden toegekend aan de in het rapport neergelegde verklaring dat de alcoholafhankelijkheid bij [appellant] weliswaar in remissie is maar dat alcoholafhankelijkheid vanuit de aard van de aandoening een sterke neiging heeft te recidiveren en het in die zin wenselijk is dat [appellant] objectiveerbaar kan aantonen dat hij langere tijd sober is. Blijkens het rapport is voor de opsteller daarvan niet duidelijk in hoeverre [appellant] objectiveerbaar sober is gebleven. Ook bevat het rapport geen verklaring die ziet op de vraag of de problemen van [appellant] die psychische druk opleveren niet langer een belemmering vormen om aan hem een verlof te verlenen tot het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft daarom met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat nog altijd meer dan geringe twijfel aanwezig is aan het verantwoord voorhanden hebben van het seinpistool.
Het eerst in hoger beroep overgelegde formulier met daarop de laboratoriumuitslag van op 7 oktober 2016 gemeten bloedwaarden met daarop de opmerking "Geen aanwijzingen in dit lab van alcoholgebruik" van de huisarts is evenmin voldoende om deze twijfel weg te nemen. Daargelaten dat de Afdeling hieraan zonder bijbehorende meer uitgewerkte conclusie van de arts geen betekenis kan toekennen, de opmerking afkomstig is van de eigen huisarts en dit formulier pas in hoger beroep is opgemaakt en overgelegd, onderschrijft de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris gelet op de aard van de problemen van [appellant] in redelijkheid mag verlangen dat hij gedurende langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat. Hierbij mocht ook betekenis worden toegekend aan het hoge recidiverisico bij alcoholafhankelijkheid. Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting onweersproken gesteld dat ook de resultaten van het meten van bloedwaarden een momentopname weergeven zodat een enkele meting eveneens niet voldoende is.
De rechtbank heeft terecht aan het betoog van [appellant] dat volgens de Circulaire een incidentele veroordeling wegens rijden onder invloed niet zonder meer hoeft te leiden tot intrekking van een vergunning niet de betekenis toegekend die [appellant] hieraan toegekend wil zien. Een incidentele veroordeling wegens rijden onder invloed hoeft niet in alle gevallen te duiden op alcoholafhankelijkheid en is daarom niet vergelijkbaar met de situatie van [appellant] waarin langdurig alcoholmisbruik is vastgesteld en heeft geleid tot medische gevolgen voor de psychische gesteldheid.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het maatschappelijk belang dat is gediend bij veiligheid in de samenleving dan aan het belang dat [appellant] heeft bij het onder zich hebben van het seinpistool. Zoals al beoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2016 over de intrekking van het wapenverlof kan het seinpistool worden behouden als erfstuk indien dit gebruiksonklaar wordt gemaakt en zijn alternatieve, niet verlofplichtige noodsignaalmiddelen beschikbaar. Geen grond is aanwezig om nu tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraak. Bij dit alles mocht de staatssecretaris bovendien betrekken dat degene die een wapenverlof krijgt zich in een uitzonderingspositie bevindt ten opzichte van alle anderen in de samenleving voor wie het verbod geldt een wapen voorhanden te hebben.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat de korpschef het verzoek van [appellant] om verlening van het wapenverlof mocht afwijzen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
317. BIJLAGE
Wet wapens en munitie
artikel 7, eerste lid aanhef en b en c
De in deze wet genoemde […] verloven […] worden […] geweigerd indien er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd; of er reden is om te vrezen dat daarvan, dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt.
artikel 28, tweede lid
Een verlof wordt verleend indien de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen.
artikel 38, tweede lid
Bij de uitvoering van deze wet volgt de korpschef […] de aanwijzingen van Onze Minister.
Circulaire Wapens en Munitie 2015
Bijzonder deel (B)
1. Geen vrees voor misbruik
1.1. Algemeen
[…]
‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2. Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…]
ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
[…]
Psychische gesteldheid
In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die - door oorzaken van zowel interne, als externe aard - onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder - in tegenstelling tot de korpschef - van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid, worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat.
Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn:
• Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);
• Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
• Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).