ECLI:NL:RVS:2017:2042

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
201700410/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en beoordeling van schijnhuwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 16 december 2016 een besluit van de staatssecretaris om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen aan een vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling, van Surinaamse nationaliteit, had een aanvraag ingediend om haar een mvv te verlenen om bij haar in Nederland woonachtige echtgenoot te verblijven. De staatssecretaris had deze aanvraag op 24 mei 2016 afgewezen, met de motivering dat er sprake zou zijn van een schijnhuwelijk. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris deze afwijzing onvoldoende had gemotiveerd en dat de vreemdeling recht had op een nieuw besluit.

In het hoger beroep betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de afwijzing niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris wijst op tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling en haar echtgenoot tijdens de gehoren, die volgens hem aantonen dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestaat. De vreemdeling en haar echtgenoot hebben verschillende verklaringen afgelegd over hun verloving en de kennis van elkaars verleden, wat volgens de staatssecretaris wijst op een schijnhuwelijk.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een duurzame relatie. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het huwelijk van de vreemdeling en haar echtgenoot niet met het oog op verblijf in Nederland is gesloten. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

201700410/1/V3.
Datum uitspraak: 27 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 december 2016 in zaak nr. 16/21098 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Op 7 oktober 2015 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om haar een mvv te verlenen. De vreemdeling, van Surinaamse nationaliteit, beoogt verblijf bij haar in Nederland woonachtige echtgenoot (hierna: referent).
2.    De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 24 mei 2016 ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling en referent een schijnhuwelijk zijn aangegaan. De staatssecretaris wijst erop dat de rechtbank van oordeel is dat hij zich wel terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de door haar gestelde duurzame en exclusieve relatie met referent gelet op hun tegenstrijdige verklaringen tijdens de gehoren van 26 april 2016 niet aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel de vreemdeling en referent inmiddels zijn getrouwd, kan op grond van de aan de besluitvorming ten grondslag gelegde tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling en referent worden geconcludeerd dat zich in dit geval een schijnhuwelijk voordoet, aldus de staatssecretaris.
2.1.    In het besluit van 23 augustus 2016 en het daarin ingelaste besluit van 24 mei 2016, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat tussen de vreemdeling en referent een schijnhuwelijk bestaat. Hieraan heeft de staatssecretaris onder meer ten grondslag gelegd dat de vreemdeling en referent tijdens de in de aanvraagfase op 26 april 2016 gehouden gehoren tegenstrijdig hebben verklaard. Zo heeft de vreemdeling herhaaldelijk verklaard dat zij en referent zich in 2015 hebben verloofd, terwijl referent heeft verklaard dat zij in 2014 zijn verloofd. Voorts heeft de vreemdeling verklaard dat zij niets kan vertellen over de eerdere huwelijken en relaties van referent, terwijl zij volgens referent op de hoogte is van zijn vorige twee huwelijken. Ook heeft de staatssecretaris van belang geacht dat de vreemdeling slechts twee kinderen van referent heeft kunnen noemen, terwijl referent heeft verklaard dat hij goed contact met vijf van zijn kinderen heeft. Daarnaast heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de vreemdeling in mei 2015 in het kader van een aanvraag om een visum voor familiebezoek bij referent in Nederland hem als oom heeft aangeduid. Ook heeft de staatssecretaris van belang geacht dat eiseres dertig jaar jonger is dan referent.
2.2.    De staatssecretaris wijst er terecht op dat de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat hij zich gelet op de tegengeworpen tegenstrijdigheden terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de door haar gestelde duurzame en exclusieve relatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Voorts betoogt de staatssecretaris terecht dat de tegenstrijdige verklaringen van de vreemdeling en referent tijdens de gehoren van 26 april 2016 zien op een groot aantal essentiële onderwerpen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hieruit niet volgt dat het na de aanvraag op 24 maart 2016 gesloten huwelijk tussen de vreemdeling en referent is gesloten met het oogmerk om de vreemdeling verblijf in Nederland te verschaffen. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het door de staatssecretaris in het besluit van 23 augustus 2016 ingenomen standpunt dat zich in dit geval een schijnhuwelijk voordoet niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 23 augustus 2016 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 december 2016 in zaak nr. 16/21098;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2017
633.