201607765/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2016 in zaak nr. 16/2012 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2015 heeft de staatssecretaris het verzoek om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2017, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Niestern, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een aanvraag om afgifte van een VOG gedaan omdat hij een chauffeurskaart wil verkrijgen voor het uitoefenen van de functie taxichauffeur bij het taxibedrijf van zijn vader. Bij de beoordeling van die aanvraag heeft de staatssecretaris de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, 5409; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3.2, getiteld "Het objectieve criterium", wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is verzocht.
Volgens paragraaf 3.3, getiteld "Het subjectieve criterium", kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven hoewel wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1, ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Indien de aanvrager ten tijde van het plegen van een strafbaar feit minderjarig was, betrekt de staatssecretaris dit in de beoordeling van de aanvraag.
Besluitvorming
2. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van de aanvraag van [appellant] ten grondslag gelegd dat aan het objectieve criterium is voldaan. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) blijkt dat [appellant] binnen de op hem van toepassing zijnde terugkijktermijn van vijf jaren herhaaldelijk is veroordeeld; eenmaal wegens gekwalificeerde diefstal, eenmaal wegens overtreding van de Wet wapens en munitie, viermaal wegens het niet voldoen aan de rijbewijsplicht en eenmaal wegens overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het niet voldoen aan de Regeling voertuigen. Deze veroordelingen dateren uit 2012, 2013, 2014 en 2015. Deze justitiële gegevens vormen volgens de staatssecretaris, indien herhaald, in de door [appellant] beoogde functie van taxichauffeur een risico voor de samenleving en het welzijn en de veiligheid van personen. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat de verstreken periode sinds [appellant] voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen nog te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Hierbij heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat [appellant] in kort tijdsbestek meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen voor strafbare feiten, die niet te verenigen zijn met de door hem beoogde functie van taxichauffeur, waarbij voor het niet voldoen aan de rijbewijsplicht bovendien sprake is van recidive. De jeugdige leeftijd van [appellant], het belang van [appellant] bij toewijzing van de aanvraag en het feit dat de strafbare feiten binnen de terugkijktermijn licht zijn afgedaan wegen om die reden volgens de staatssecretaris niet zwaarder dan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. Gelet hierop is niet voldaan aan het subjectieve criterium, aldus de staatssecretaris.
Geschilpunt
3. Niet in geschil is dat de aanvraag van [appellant] kan worden geweigerd op grond van het objectieve criterium. Derhalve staat uitsluitend ter beoordeling of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico meer gewicht toekomt dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van de VOG.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is voldaan aan het subjectieve criterium. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen doorslaggevende betekenis is toegekend aan zijn zwaarwegende belang bij afgifte van de VOG. Volgens [appellant] is die belangenafweging onbegrijpelijk omdat geen rekening is gehouden met de moeilijkheden die hij ondervindt bij het vinden van een baan door het zichtbaar dragen van twee gehoorapparaten in samenhang met het gegeven dat hij ten tijde van het plegen van de strafbare feiten minderjarig was.
Beoordeling
5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de hoeveelheid relevante strafbare feiten de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het tijdsverloop sinds [appellant] voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen nog te kort is om te kunnen vaststellen dat het risico voor de samenleving ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit voldoende was afgenomen. Voor het oordeel dat het zwaarwegende belang van [appellant] te weinig bij de beoordeling is betrokken bestaat geen grond. De staatssecretaris heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit, aan de hand van de criteria genoemd in paragraaf 3.3.1. van de Beleidsregels, gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de toetsing aan het subjectieve criterium niet heeft geleid tot afgifte van de VOG aan [appellant]. De rechtbank heeft in dit kader verwezen naar de overwegingen van de staatssecretaris waaruit blijkt dat deze het belang van [appellant] bij de afgifte van een VOG heeft erkend, maar dat hij van [appellant] verlangt dat hij over een langere periode laat zien dat hij zich onthoudt van strafbare gedragingen alvorens hij in aanmerking komt voor een VOG. De rechtbank heeft deze afweging terecht niet onredelijk bevonden. Het door [appellant] aangevoerde over zijn jeugdige leeftijd tijdens het plegen van de delicten alsmede dat hij, naar hij niet nader onderbouwt stelt, door het zichtbaar dragen van twee gehoorapparaten moeilijkheden zou ondervinden om een baan te vinden behoefde de staatssecretaris daarbij niet zwaarder te laten wegen dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017
317.