ECLI:NL:RVS:2017:193

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
201507239/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de raad voor rechtsbijstand over toevoegingseenheden voor advocaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 6 augustus 2015 geoordeeld dat het besluit van de raad van 7 oktober 2014, waarin het bezwaar van de wederpartij tegen het aantal toevoegingseenheden voor 2014 ongegrond werd verklaard, vernietigd moest worden. De wederpartij, een advocaat, was het niet eens met het vastgestelde maximum van 114 toevoegingseenheden, dat was gebaseerd op de Inschrijvingsvoorwaarden van de raad. De raad had deze voorwaarden opgesteld om de kwaliteit van de rechtsbijstand te waarborgen en om te voorkomen dat advocaten te veel zaken zouden behandelen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 juni 2016 en 8 december 2016 behandeld. De raad voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Inschrijvingsvoorwaarden niet in overeenstemming waren met de wet en dat er onduidelijkheid bestond over de regels die de raad hanteert bij de vaststelling van het puntensaldo van de advocaat. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Inschrijvingsvoorwaarden algemeen verbindende voorschriften zijn en dat de raad de bevoegdheid heeft om voorwaarden te stellen die de kwaliteit van de rechtsbijstand bevorderen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de raad ongegrond was. De raad werd verplicht om griffierecht te betalen, omdat het hoger beroep niet succesvol was. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke regels en transparantie in de besluitvorming van de raad voor rechtsbijstand, vooral als het gaat om de toekenning van toevoegingseenheden aan advocaten.

Uitspraak

201507239/1/A2.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 augustus 2015 in zaak nr. 14/7164 in het geding tussen:
[wederpartij], kantoorhoudend te [plaats],
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft de raad het maximaal aantal toevoegingseenheden over 2014 voor [wederpartij] vastgesteld op 114.
Bij besluit van 7 oktober 2014 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 oktober 2014 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 september 2015 heeft de raad het door [wederpartij] tegen het besluit van 6 januari 2014 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. K. Achefai, is verschenen.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 8 december 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, vergezeld door mr. C.W. Wijnstra, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
Gedektverklaring onbevoegdheid rechtbank
1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:546, overweegt de Afdeling ambtshalve dat niet de rechtbank Midden-Nederland, maar de rechtbank Den Haag de bevoegde rechter was, nu [wederpartij] kantoor hield in Rotterdam. De Afdeling ziet aanleiding de aangevallen uitspraak krachtens artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
Inleiding
2. De raad is op grond van artikel 15, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand bevoegd regels te stellen over het maximaal aantal zaken waarvoor een advocaat jaarlijks zal worden toegevoegd. Op grond van artikel 5, onder f, van de Inschrijvingsvoorwaarden geldt dat advocaten die in de twee voorafgaande kalenderjaren gemiddeld meer dan 2000 punten hebben gedeclareerd, in het huidige kalenderjaar minder toevoegingseenheden krijgen. Daarbij hanteert de raad de volgende formule:
(2000 / gemiddeld gedeclareerde punten afgelopen twee jaar) x 250
3. [wederpartij] is advocaat en heeft in 2012 4.813 punten gedeclareerd en in 2013 3.975,50 punten. Het gemiddelde over die jaren bedraagt 4.394,25. De raad heeft het aantal toevoegingseenheden over 2014 voor [wederpartij], overeenkomstig voormelde formule, vastgesteld op 114. De raad heeft daarbij toegelicht dat de maximering van het aantal eenheden moet voorkomen dat een advocaat een zodanig groot aantal zaken behandelt, dat de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand in gevaar komt. De raad heeft verder toegelicht dat het wenselijk maximum 1.500 punten bedraagt, en dat een hoger aantal is gekozen om eventuele individuele omstandigheden verdisconteerd te achten.
4. [wederpartij] kan zich niet vinden in het voor 2014 vastgestelde maximumaantal toevoegingseenheden en heeft daarom beroep ingesteld tegen het besluit van 7 oktober 2014.
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Inschrijvingsvoorwaarden algemeen verbindende voorschriften zijn die de terughoudende rechterlijke toets kunnen doorstaan. Aan de raad is de taak opgedragen voorwaarden te stellen die de kwaliteit van de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand bevorderen. Daarom kan niet worden gesteld dat een beperking van het aantal toevoegingseenheden van een advocaat die twee jaar ruim boven het gemiddelde aantal toevoegingseenheden heeft gedeclareerd, een onredelijke of willekeurige invulling is van de bevoegdheid voorwaarden te stellen. Van strijd met geschreven of ongeschreven recht is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de Inschrijvingsvoorwaarden, anders dan [wederpartij] in beroep heeft betoogd, niet onverbindend zijn.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat onduidelijk is welke regels de raad hanteert bij de vaststelling van het aantal punten dat ten laste komt van het puntensaldo van de declarerende advocaat, wanneer deze een zaak overneemt van een andere advocaat die daarvoor een toevoeging heeft. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 7 oktober 2014 is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, en dat besluit vernietigd.
Het hoger beroep van de raad
6. De raad betoogt dat de uitspraak van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is. Daartoe voert de raad aan dat de rechtbank eerst heeft geoordeeld dat de Inschrijvingsvoorwaarden algemeen verbindende voorschriften zijn die de rechterlijke toets kunnen doorstaan. De rechtbank heeft vervolgens evenwel geoordeeld dat een individuele belangenafweging dient plaats te vinden, aldus de raad, hetgeen zich niet verdraagt met de toepassing van algemeen verbindende voorschriften.
6.1. Het betoog van de raad berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft niet geoordeeld dat, hoewel de Inschrijvingsvoorwaarden algemeen verbindende voorschriften zijn, aan de vaststelling van het aantal toevoegingseenheden voor een kalenderjaar een individuele belangenafweging ten grondslag dient te liggen. Uit de uitspraak volgt dat de rechtbank het de raad heeft aangerekend dat hij ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de wijze waarop het puntensaldo van [wederpartij] is berekend, terwijl [wederpartij] zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat ten onrechte punten van andere advocaten bij zijn saldo zijn opgeteld. Omdat het puntensaldo bepalend is bij het met toepassing van artikel 5, onder f, van de Inschrijvingsvoorwaarden vaststellen van het aantal toevoegingseenheden voor een kalenderjaar, heeft de rechtbank terecht betekenis toegekend aan de wijze waarop dat saldo tot stand is gekomen. Daarin schuilt naar het oordeel van de Afdeling geen tegenstrijdigheid met het oordeel van de rechtbank over het karakter van de Inschrijvingsvoorwaarden.
Het betoog faalt.
7. De raad betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet duidelijk zou zijn welke regels worden gehanteerd bij de vaststelling van het puntensaldo wanneer een zaak door een advocaat is overgenomen van een andere advocaat. Daartoe voert de raad aan dat ingevolge artikel 33 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand de laatste advocaat de toevoeging declareert. De gedeclareerde punten zijn verwerkt in het geautomatiseerde systeem van de raad en zijn aan [wederpartij] bekendgemaakt. [wederpartij] heeft niet gesteld dat de punten onjuist zouden zijn, zodat de punten van voorgangers terecht bij het saldo van [wederpartij] zijn opgeteld, aldus de raad.
7.1. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad toegelicht hoe hij omgaat met overnames van toevoegingen. Als een advocaat een zaak overneemt van een advocaat in een ander ressort, kent het kantoor van de raad in dat ressort aan de eerste advocaat een vergoeding toe voor de verrichte werkzaamheden. Het kantoor van de raad in het ressort van de overnemende advocaat geeft (administratief gezien) een nieuwe toevoeging af. De overnemende advocaat declareert daardoor alleen zijn eigen werkzaamheden.
Als een zaak wordt overgenomen van een advocaat in het eigen ressort, wijzigt de raad de afgegeven toevoeging slechts in zoverre, dat deze op naam van de overnemende advocaat wordt gezet. De laatste advocaat die op de toevoeging werkzaamheden heeft verricht, declareert alle werkzaamheden, dus ook die van de vorige advocaat. De declarerende advocaat dient de ontvangen vergoeding naar rato van de werkzaamheden te verdelen met de vorige advocaat.
In beide gevallen worden de punten waarop de uitgekeerde vergoeding is gebaseerd gerekend tot het saldo van de declarerende advocaat. In het eerste geval worden alleen punten in aanmerking genomen voor de eigen werkzaamheden, en in het tweede geval ook voor die van de voorgaande advocaat. Volgens de raad is dat verdisconteerd in het maximum aantal punten (2.000 in plaats van 1.500). Bovendien worden toevoegingen doorgaans over en weer overgenomen, zodat zich niet snel een substantieel nadeel zal voordoen, aldus de raad.
7.2. De raad heeft in hoger beroep met het voorgaande duidelijk gemaakt op basis waarvan hij het aantal punten in het geval van een overgenomen toevoeging vaststelt. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt echter niet dat de raad deze handelwijze in beroep ondubbelzinnig uiteen heeft gezet. Daarom bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat onduidelijk is welke regels de raad in het geval van [wederpartij] heeft gehanteerd bij de vaststelling van het aantal punten bij overgenomen toevoegingen.
Het betoog faalt.
Beroep van rechtswege
8. De raad heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 18 september 2015 een nieuw besluit genomen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
9. [wederpartij] heeft naar voren gebracht dat hij zich niet kan vinden in artikel 5, onder f, van de Inschrijvingsvoorwaarden. Meerdere advocaat-stagiairs hebben zaken op basis van toevoegingen gedaan, en hebben zijn praktijk na hun stage verlaten zonder de toevoegingen te declareren. Omdat de stagiairs salaris hebben ontvangen, declareert hij de toevoegingen met een machtiging. De punten komen echter voor zijn rekening. Hetzelfde geldt voor de zaken die hij van advocaten binnen zijn ressort heeft overgenomen.
9.1. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is artikel 5, onder f, van de Inschrijvingsvoorwaarden een algemeen verbindend voorschrift. Dat kan slechts verbindende kracht worden ontzegd indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
9.2. Dat [wederpartij] ervoor heeft gekozen om toevoegingen te declareren voor werkzaamheden die volgens hem door vertrokken advocaat-stagiairs zijn verricht en dat hij zaken heeft overgenomen van advocaten binnen zijn ressort, komt voor zijn rekening en risico en kan niet afdoen aan de verbindende kracht van voormelde bepaling. Dat geldt te meer nu de raad er ter zitting onweersproken op heeft gewezen dat [wederpartij] zich in 2011 in een vergelijkbare situatie bevond. De raad heeft hem toen aangeboden om alle toevoegingen die vóór 1 januari 2011 zijn verstrekt, en waarvoor de werkzaamheden vóór die datum hebben plaatsgevonden, buiten de regeling om te vergoeden. [wederpartij] had derhalve bekend kunnen zijn met de gevolgen van het declareren van toevoegingen van advocaat-stagiairs die zijn praktijk hebben verlaten.
In hetgeen [wederpartij] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat voormelde bepaling in strijd is met een hogere wettelijke regeling of een algemeen rechtsbeginsel. De raad heeft in zijn besluit van 18 september 2015 dan ook terecht toepassing gegeven aan die bepaling.
Slotsom
10. Het hoger beroep van de raad is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep gericht tegen het besluit van 18 september 2015 is ongegrond.
11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
12. Ingevolge artikel 8:109, tweede lid, van de Awb wordt, indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag. Van de raad zal dus alsnog griffierecht worden geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 18 september 2015 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
480-799.