ECLI:NL:RVS:2017:1912

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
201608765/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag werd op 12 mei 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 27 oktober 2016. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Younge, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij zich in Kabul kan vestigen. Hij stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij door problemen met zijn familie in Herat risico's loopt en zich daar niet kan vestigen. De rechtbank had in haar uitspraak overwogen dat de vreemdeling aannemelijk had gemaakt dat hij door deze problemen in Herat niet veilig kan wonen, maar dat het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen in Afghanistan niet relevant was voor de beoordeling van zijn situatie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de vreemdeling, waaronder de familieproblemen en het risico op geweld. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201608765/1/V2.
Datum uitspraak: 14 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 27 oktober 2016 in zaak nr. 16/10500 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Younge, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt in de grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij zich in Kabul kan vestigen. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt over het risico dat hij in Kabul loopt op een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
1.1.    De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, overwogen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij door problemen met zijn familie in zijn woonplaats Herat risico's loopt en zich daar niet kan vestigen. Volgens de rechtbank doet daaraan niet af het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen in Afghanistan, waarbij familieleden de vader van de vreemdeling hebben vermoord om familiebezittingen van onder meer de vreemdeling op te eisen.
1.2.    De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank vervolgens ten onrechte het standpunt van de staatssecretaris over een vestigingsalternatief in Kabul deugdelijk gemotiveerd heeft geacht. De staatssecretaris heeft dit vestigingsalternatief immers tegengeworpen, nadat hij enkel aannemelijk heeft geacht dat de vreemdeling in Herat traumatische gebeurtenissen had meegemaakt. Zoals de vreemdeling terecht betoogt, heeft de staatssecretaris daarbij niet beoordeeld of dat vestigingsalternatief ook kan worden tegengeworpen in het licht van de familieproblemen waartegen hij zich, zoals door de rechtbank overwogen en door de staatssecretaris in hoger beroep onbestreden, niet kan beschermen en op grond waarvan bovendien aan zijn oudere broer een asielvergunning is verleend. De vreemdeling betoogt in dat kader voorts terecht dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming over het vestigingsalternatief niet heeft betrokken of aannemelijk is dat de familieleden nog een moord willen plegen om zich zo een deel van de eigendommen juridisch toe kunnen eigenen, wat los staat van de vraag of de vreemdeling de eigendommen zou willen terugeisen. In zoverre slagen de grieven.
2.    Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling voor het overige in de grieven heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond verklaren en het besluit van 12 mei 2016 vernietigen.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 27 oktober 2016 in zaak nr. 16/10500;
III.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 mei 2016, kenmerk 281.637.6083.
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Bossmann
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2017
314-806.