201703050/2/R1.
Datum uitspraak: 13 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Nijmegen,
en
de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Midden 2015 - 3 (AH/voormalig Smitdraadterrein)" vastgesteld.
Bij besluit van 20 maart 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een supermarkt en twee andere winkels.
Tegen deze besluiten heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 juni 2017, waar [verzoekster], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. L.C.G. Hoenselaar en M. Gerwen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, en [gemachtigde].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Voor zover [belanghebbende] ter zitting naar voren heeft gebracht dat de zienswijze van [verzoekster] geen betrekking heeft op de omgevingsvergunning stelt de Afdeling vast dat deze stelling feitelijke grondslag mist. De zienswijze van [verzoekster] heeft mede betrekking op de omgevingsvergunning. Het beroep is ook in zoverre ontvankelijk.
3. Het plan voorziet ter plaatse van de gronden ten oosten van de woning van [belanghebbende] aan de [locatie] te Nijmegen, plaatselijk bekend als het Smitdraadterrein te Nijmegen, in de bestemming "Detailhandel" ten behoeve van een nieuwe locatie voor de supermarkt Albert Heijn en twee andere winkels. Tevens voorziet het plan met de bestemming "Verkeer" in de beoogde ontsluiting van de supermarkt op de Groenestraat en in de bijbehorende parkeerplaatsen. De omgevingsvergunning voorziet in de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4. [verzoekster] vreest voor overlast en risico's en voert daarbij aan dat het plangebied sterk is verontreinigd. Zij heeft een voorlopige voorziening gevraagd omdat zij ervoor beducht is dat hangende de beroepsprocedure werkzaamheden zullen plaatsvinden zonder de benodigde voorzorgsmaatregelen.
4.1. Ter zitting is namens de raad en het college verklaard dat de bouwwerkzaamheden eerst zullen plaatsvinden nadat de daarbij betrokken gronden zijn gesaneerd. In dit verband is een saneringsplan vastgesteld. Dit omvat de aanleg van een leidingtracé, het verleggen van de leidingen en de saneringswerkzaamheden zelf.
Gelet hierop vinden de aanleg van het leidingtracé, het verleggen van de leidingen en de saneringswerkzaamheden plaats in het kader van de uitvoering van het saneringsplan. Aldus vinden deze werkzaamheden niet plaats in het kader van de uitvoering van de bestreden besluiten. Met de door [verzoekster] gewenste voorlopige voorziening kan dan ook niet worden bereikt dat deze werkzaamheden worden stilgelegd. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in de mogelijke gevolgen van de saneringswerkzaamheden geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.2. Voorts zullen werkzaamheden in het kader van de uitvoering van de bestreden besluiten plaatsvinden nadat de gronden zijn gesaneerd. Naar verwachting zullen op dat moment geen significante risico's meer aanwezig zijn die samenhangen met de verontreinigde grond. Verder bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de verwachting dat de uitvoering van de bestreden besluiten onaanvaardbare overlast met zich brengt. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in de tijdelijke situatie gedurende de werkzaamheden ter uitvoering van de bestreden besluiten geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. [verzoekster] betoogt dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie op het parkeerterrein. Voorts is volgens haar ten onrechte geen onafhankelijk verkeersonderzoek uitgevoerd.
5.1. Bij uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:847, heeft de Afdeling het bestemmingsplan "Nijmegen Midden - 13 (Smitdraadterrein)" uit 2014 gedeeltelijk vernietigd. Het was onvoldoende duidelijk of de in dat plan op grond van het rapport "Verkeerskundige effectstudie ontwikkeling locatie Groenestraat te Nijmegen" van 5 september 2012 van Goudappel-Coffeng voorgestane ontsluiting uitvoerbaar zou zijn. 5.2. In het thans voorliggende plan is gekozen voor een andere ontsluiting. De onderbouwing daarvan is neergelegd in de notitie "Toelichting bij aangepaste ontsluiting" van 7 mei 2015 van Goudappel-Coffeng. Het betoog van [verzoekster] heeft betrekking op het beoogde gebruik van de westelijke en de oostelijke ontsluiting.
5.3. Ten aanzien van het betoog dat geen onafhankelijk verkeersonderzoek is verricht, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport van Goudappel-Coffeng uit 2012 en de notitie van Goudappel-Coffeng niet onafhankelijk tot stand zijn gekomen. Het betoog faalt.
5.4. De westelijke ontsluiting zal worden gebruikt door het vrachtverkeer van het bedrijf Alfa Lavel, gemotoriseerd vervoer van het winkelend publiek en bewoners, voetgangers en fietsers. Uit de situatietekening uit de notitie van Goudappel-Coffeng volgt dat het vrachtverkeer niet over de parkeerplaats, maar over een daarvan gescheiden weg zal rijden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat tussen de weg en de parkeerplaats een hekwerk zal worden geplaatst. Voorts is het fietspad op enige afstand van de Groenestraat gepositioneerd om een overzichtelijke verkeerssituatie te creëren. Verder wordt de Groenestraat voorzien van een middensteunpunt voor fietsers en voetgangers om te zorgen voor een veilige oversteek. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onvoldoende is gemotiveerd wat betreft de verkeersveiligheid als gevolg van de westelijke ontsluiting. Het betoog faalt.
5.5. De oostelijke ontsluiting zal worden gebruikt door vrachtverkeer van de Albert Heijn, gemotoriseerd vervoer van bewoners, voetgangers en fietsers. [verzoekster] voert met name aan dat kerende en achteruitrijdende vrachtauto's over de parkeerplaats leiden tot onveiligheid. Hierover staat in de notitie van Goudappel-Coffeng dat het expeditieverkeer gescheiden blijft plaatsvinden van het gemotoriseerd verkeer en het winkelend publiek. De voorzieningenrechter begrijpt dit aldus dat de parkeerplaats door bewoners zal worden gebruikt en zodoende een beperkt aantal verkeersbewegingen met zich brengt. Gelet hierop, en gezien de situatietekening waarop voldoende ruimte is weergegeven om de noodzakelijk manoeuvres en keerbewegingen te maken, ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onvoldoende is gemotiveerd wat betreft de verkeersveiligheid als gevolg van de oostelijke ontsluiting. Het betoog faalt.
Overigens heeft de raad toegelicht dat de keerbewegingen volgens nader gemaakte afspraken met de grondeigenaar kunnen plaatsvinden op de gronden met de bestemming "Gemengd 3".
6. [verzoekster] betoogt dat het plan zal leiden tot een tekort aan parkeerplaatsen.
6.1. In de notitie van Goudappel-Coffeng staat dat 85 parkeerplaatsen nodig zijn. Voor zover op de situatietekening minder parkeerplaatsen zijn ingetekend overweegt de voorzieningenrechter dat aan deze tekening geen juridisch bindende betekenis toekomt. Voorts blijkt uit deze tekening niet dat onvoldoende ruimte beschikbaar is om 85 parkeerplaatsen aan te leggen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onvoldoende is gemotiveerd wat betreft het aantal parkeerplaatsen. Het betoog faalt.
7. Wat betreft het betoog van [verzoekster] dat de ontwikkeling van winkels op het Smitdraadterrein ten onrechte is losgekoppeld van de eveneens beoogde zorgwoningen, overweegt de voorzieningenrechter dat voor de verkeersaantrekkende werking is verwezen naar de conclusies uit het rapport van Goudappel-Coffeng uit 2012, waarin ook rekening is gehouden met de beoogde zorgwoningen.
Voor zover [verzoekster] aanvoert dat integrale besluitvorming was toegezegd, overweegt de voorzieningenrechter voorshands dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat een integraal bestemmingsplan voor het gebied zou worden vastgesteld. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
8. Ten aanzien van het betoog dat het plan leidt tot het verdwijnen van vier gezichtsbepalende bomen aan de Groenestraat overweegt de voorzieningenrechter voorshands dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij de in het plan voorziene ontwikkelingen dan aan het belang bij het behoud van de bomen. Het betoog faalt.
9. Ten aanzien van de overige door [verzoekster] aangevoerde beroepsgronden, verwacht de voorzieningenrechter niet dat deze beroepsgronden in de bodemprocedure tot een gegrond beroep zullen leiden. Ook wat deze aspecten betreft ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Hupkes
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2017
635.