ECLI:NL:RVS:2017:1868

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
201700145/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring projectplan dijkversterking dijkring 66 Lottum

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei op 28 september 2016 een projectplan vastgesteld voor de dijkversterking van dijkring 66 in Lottum. Dit projectplan is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 15 november 2016. Appellant, eigenaar van een perceel in de gemeente Grubbenvorst, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het projectplan, specifiek gericht op de dijkvakken 2 en 3, waarvan dijkvak 3 zich direct ten zuiden van zijn perceel bevindt. Appellant betoogt dat er ten onrechte niet is gekozen voor een alternatief tracé dat zijn perceel geheel binnendijks zou laten liggen, wat hem zou besparen van het afstaan van ongeveer 0,2 ha van zijn grond. Hij stelt dat zijn alternatief niet alleen korter en goedkoper is, maar ook beter in het landschap past.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 mei 2017 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen voor appellant van de gemaakte keuze voor het tracé ter plaatse van dijkvakken 2 en 3 niet onaanvaardbaar zijn. De Afdeling verklaart het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij opmerkt dat appellant financieel gecompenseerd zal dienen te worden voor het verlies van areaal. De uitspraak is gedaan op 12 juli 2017.

Uitspraak

201700145/1/R6.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2016 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei (thans: Limburg) op grond van artikel 5.4, van de Waterwet het projectplan "Dijkversterking dijkring 66 Lottum" vastgesteld.
Bij besluit van 15 november 2016, kenmerk 2016/91062, heeft het college het projectplan op grond van artikel 5.7, eerste lid, van de Waterwet goedgekeurd.
Tegen het goedkeuringsbesluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en daarin verwezen naar de door het dagelijks bestuur ingediende schriftelijke uiteenzetting.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Balvers, zijn verschenen. Voorts is het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door ing. S. Dom, ing. G. Toirkens en mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, als partij gehoord.
Overwegingen
Het projectplan
1. De primaire waterkering in Lottum is onderdeel van dijkring 66. Het projectplan voorziet in de versterking van de waterkering, omdat deze niet voldoet aan het op grond van de Waterwet vereiste beschermingsniveau van een overstromingskans van 1/250e per jaar. Ten behoeve van het uitwerken van de voorziene maatregelen is in het projectplan de waterkering in Lottum opgedeeld in 10 dijkvakken. De illustratie van de indeling van dijkring 66 in dijkvakken (fig. 3-3 in het projectplan) is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak. Bij de versterking van de waterkering is zo veel mogelijk aangesloten bij het bestaande tracé, waarbij in de regel is gekozen voor een binnendijkse versterking.
Bijlage
2. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het beroep van [appellant]
3. [ appellant] is eigenaar van het (agrarische) perceel kadastraal bekend gemeente Grubbenvorst, sectie A, nr. 5214. Dit perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 1 ha. Het perceel is in gebruik als weiland, voor onder meer het (hobbymatig) houden van paarden. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het projectplan voor zover dat betrekking heeft op de dijkvakken 2 en 3. Dijkvak 3 is gesitueerd direct ten zuiden van het perceel van [appellant]. Het projectplan voorziet in een binnendijkse versterking van dijkvak 3. Deze binnendijkse versterking vindt feitelijk plaats op het perceel van [appellant]. Als gevolg daarvan dient [appellant] ongeveer 0,2 ha van zijn gronden af te staan. De beoogde inrichting van de dijk ter plaatse van het perceel van [appellant] (dijkvak 3) is weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
4. [ appellant] betoogt dat ten onrechte niet is gekozen voor een alternatief tracé voor dijkvakken 2 en 3. In de door [appellant] gewenste situatie loopt de aansluiting tussen dijkvakken 1 en 4 in een rechte - diagonale - lijn, waardoor zijn perceel geheel binnendijks komt te liggen en hij dus geen grond behoeft af te staan. [appellant] voert aan dat het door hem voorgestelde alternatief ongeveer 50 m korter is en derhalve minder kostbaar om te realiseren. Hij schat in dat het door hem voorgestelde alternatief leidt tot een besparing van 2,4 miljoen euro. Bovendien zijn de desbetreffende - thans buitendijks gelegen - gronden reeds eigendom van het waterschap, zodat geen gronden aangekocht behoeven te worden. Ook past volgens [appellant] het door hem voorgestelde tracé beter in het landschap, omdat de dijk meer parallel zal lopen aan de Maas dan in de voorziene situatie, waarbij dijkvak 3 haaks op de Maas is gesitueerd. Het alternatieve tracé heeft, anders dan het dagelijks bestuur heeft gesteld, geen ernstige gevolgen voor het stroomvoerend en/of waterbergend vermogen van het gebied, aldus [appellant].
4.1. Het dagelijks bestuur stelt dat bij het vaststellen van het plan een aantal uitgangspunten is gehanteerd. Het bestaande tracé van de waterkering is zo veel mogelijk gevolgd. Verder is belang toegekend aan een sobere uitvoering. Ook is gekozen voor het binnendijks versterken van de waterkering, vanwege de negatieve gevolgen van een buitendijkse versterking voor de waterafvoer.
4.2. In het projectplan staat dat bij het verhogen van de dijk en het toepassen van het normprofiel de dijk ook breder wordt. Uitgangspunt is dat de verbreding van de dijk naar de binnenzijde toe wordt gerealiseerd, dus niet richting de Maas. Een buitendijkse aanpassing van de dijk zorgt namelijk voor een verminderde doorstroming en berging van de Maas ten tijde van hoog water. Indien het binnendijks niet mogelijk is de dijk te verbreden tegen redelijke kosten is buitendijks verbreden onderzocht. Indien beide opties niet mogelijk zijn door bijvoorbeeld de aanwezigheid van gebouwen is het toepassen van een constructie onderzocht (zoals een damwand).
Met betrekking tot de gronden ter plaatse van dijkvak 3 staat in het projectplan dat aan de binnenzijde van de dijk een paardenwei ligt. Aan de buitenkant ligt een watergang en een bomenrij. Het buitendijkse gebied is onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voormalig EHS), aldus het projectplan.
4.3. Het door [appellant] gewenste tracé betekent dat de dijkvakken 2 en 3 worden verplaatst naar gronden die thans buitendijks zijn gesitueerd. Niet in geschil is dat deze gronden deel uitmaken van het stroomvoerend deel van het rivierbed. Het beleid van het dagelijks bestuur is erop gericht het stroomvoerend vermogen van het rivierbed zo veel mogelijk intact te laten. De door [appellant] gewenste situering van het tracé is in strijd met dit uitgangspunt. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat het volgen van het bestaande tracé van de waterkering de voorkeur heeft in het licht van het beperken van de noodzakelijke grondverwervingen. De gronden van de bestaande waterkering zijn immers reeds eigendom van het waterschap. Een verplaatsing van het tracé betekent dat per saldo meer gronden moeten worden aangekocht of geruild. De gronden ten zuiden van het bestaande tracé zijn eigendom van het Limburgs Landschap en zijn feitelijk in gebruik voor natuurdoeleinden. In het projectplan staat dat deze gronden zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS). Het dagelijks bestuur heeft in dit verband ter zitting gesteld dat een ingreep ter plaatse gepaard dient te gaan met compensatie van natuur elders, hetgeen financiële en logistieke gevolgen heeft.
De Afdeling is van oordeel dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen voor [appellant] van de gemaakte keuze voor het tracé ter plaatse van dijkvakken 2 en 3, namelijk het verlies van een areaal van 0,2 ha van een perceel dat in gebruik is als paardenwei, niet onaanvaardbaar zijn, in het licht van de hiervoor weergegeven bezwaren tegen de door [appellant] gewenste alternatieve situering van het dijktracé.
4.4. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien goedkeuring te onthouden aan het projectplan, voor zover dit betreft het vastgestelde tracé van de waterkering ter hoogte van het perceel van [appellant], waarbij de versterking binnendijks plaatsvindt. De Afdeling overweegt ten overvloede dat [appellant] financieel gecompenseerd zal dienen te worden voor het verlies van areaal. Het betoog faalt.
5. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Hagen w.g. Milosavljević
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
739.
Bijlage
Projectplan
Dijkvakken tracé waterkering
Dijkvakken 2 en 3
Waterwet
Artikel 5.4
1. De aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder geschiedt overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan. Met de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk wordt gelijkgesteld de uitvoering van een werk tot beïnvloeding van een grondwaterlichaam.
2. Het plan bevat ten minste een beschrijving van het betrokken werk en de wijze waarop dat zal worden uitgevoerd, alsmede een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk. Voor in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen bevat het plan een inventarisatie van maatschappelijke functies en ambities en mogelijke innovaties waarmee de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gecombineerd zou kunnen worden, inclusief de mogelijkheden om het desbetreffende werk middels een concessie voor werken of andere vorm van publiek-private samenwerking te realiseren.
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de inventarisatie wordt uitgevoerd en private partijen daarbij betrokken worden.
[…];
5. Indien het plan de verlegging van een primaire waterkering betreft, kan het voorts voorzieningen bevatten met betrekking tot de inpassing in de omgeving van het gebied tussen de plaats waar de oorspronkelijke primaire waterkering is gelegen, en de plaats waar de nieuwe primaire waterkering komt te liggen.
[…].
Artikel 5.7, eerste lid
Het projectplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie op wier grondgebied het wordt uitgevoerd. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.