ECLI:NL:RVS:2017:1863

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
201604273/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om afschrift van minuut bij intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2016. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 15 december 2014 zijn verzoek om een afschrift van een als minuut aangeduid stuk had afgewezen. Dit stuk was betrokken bij de intrekking van de verblijfsvergunning van [appellant] op 3 november 2014. De staatssecretaris had het verzoek van [appellant] aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en geweigerd, omdat de minuut een document bevatte dat niet alleen persoonsgegevens maar ook een juridische analyse bevatte, welke laatste niet onder de definitie van persoonsgegevens valt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gedaan om tegemoet te komen aan de wensen van [appellant] door een overzicht van de in de minuut verwerkte persoonsgegevens te verstrekken. [appellant] was het hier niet mee eens en stelde dat hij eerder had aangegeven ook geïnteresseerd te zijn in zijn persoonsgegevens. Hij betoogde dat de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond had moeten verklaren, omdat de staatssecretaris onvoldoende had ingegaan op zijn verzoek.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de persoonsgegevens bij de heroverweging in bezwaar te betrekken, aangezien [appellant] pas in beroep had aangegeven geïnteresseerd te zijn in deze gegevens. De conclusie was dat er geen grond was voor het oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond had moeten verklaren.

Uitspraak

201604273/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2016 in zaak nr. 15/11315 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2014 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om een afschrift van een als minuut aangeduid stuk, dat is betrokken bij de totstandkoming van het besluit van 3 november 2014 tot intrekking van een aan hem verleende verblijfsvergunning, afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2015 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht verleend om de zaak zonder zitting af te doen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft verzocht om toezending van een afschrift van de zogeheten minuut die aan de intrekking van zijn verblijfsvergunning ten grondslag ligt.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 15 december 2014 het verzoek van [appellant] aangemerkt als een verzoek op grond van 35, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat de minuut een document is dat dient als weergave van een voorstel van een ambtenaar. Naast de persoonsgegevens van de betrokken vreemdeling bevat de minuut een juridische analyse van de zaak. Die juridische analyse valt niet onder de definitie van het begrip persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1 van de Wbp, zodat geen verplichting bestaat de inhoud van de juridische analyse te verstrekken. De staatssecretaris heeft het besluit van 15 december 2014 in bezwaar gehandhaafd. Hij heeft daarbij een overzicht verstrekt van de in de minuut verwerkte persoonsgegevens, de herkomst van deze gegevens en de ontvangers van deze gegevens. In verweer bij de rechtbank heeft hij het overzicht van persoonsgegevens aangevuld.
2.    De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] eerst in beroep het standpunt heeft ingenomen dat het hem niet alleen te doen is om inzage te verkrijgen in de juridische analyse van de minuut, maar ook in de daarin opgenomen persoonsgegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is de staatssecretaris aan deze wens, door verstrekking van het overzicht, dat nog is aangevuld in het verweerschrift, volledig tegemoet gekomen.
3.    [appellant] bestrijdt dit oordeel. Hij voert daartoe aan dat hij in eerdere stadia de staatssecretaris erop heeft gewezen geïnteresseerd te zijn in zijn persoonsgegevens en dat zijn verzoek derhalve mede daarop betrekking heeft. In het besluit op bezwaar is de staatssecretaris daarop onvoldoende ingegaan. Nu het overzicht van persoonsgegevens pas in verweer is aangevuld, had de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond moeten verklaren, aldus [appellant].
3.1.    [appellant] heeft in zijn verzoek van 27 november 2014 in algemene bewoordingen verzocht om stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de totstandkoming van het besluit van 3 november 2014 tot intrekking van een aan hem verleende verblijfsvergunning, waaronder een afschrift van de minuut. In zijn bezwaarschrift heeft hij zijn verzoek beperkt tot de juridische analyse zoals opgenomen in de minuut. Anders dan [appellant] betoogt, heeft hij de staatssecretaris niet eerder erop gewezen dat hij tevens in zijn persoonsgegevens is geïnteresseerd. Er bestond dan ook geen aanleiding voor de staatssecretaris om de persoonsgegevens zoals opgenomen in de minuut bij de heroverweging in bezwaar te betrekken. Dat de staatssecretaris in zijn besluit op bezwaar aan [appellant] een overzicht met enkele persoonsgegevens heeft verstrekt maakt dat niet anders. Eerst in beroep heeft [appellant] kenbaar gemaakt daarin geïnteresseerd te zijn. Daarmee heeft hij zijn verzoek uitgebreid. De staatssecretaris heeft in verweer het verzoek zoals uitgebreid, hoewel hij in het kader van deze procedure daartoe niet verplicht was, ingewilligd door het reeds verstrekte overzicht aan te vullen. De conclusie is dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond had moeten verklaren.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Soffner
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
818.