ECLI:NL:RVS:2017:183

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
201507504/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. Sorgdrager
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 24 augustus 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het CBR had op 28 augustus 2014 geweigerd om [appellant] een verklaring van geschiktheid te verstrekken voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en BE. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een psychiater, die alcoholmisbruik had vastgesteld na een keuring op 31 mei 2014. In de bezwaarprocedure had [appellant] een verklaring van dr. J.P.M. Wielders ingediend, waarin hij commentaar gaf op de resultaten van het laboratoriumonderzoek dat deel uitmaakte van de keuring. Het CBR had deze verklaring voorgelegd aan de psychiater, die zijn conclusie over alcoholmisbruik handhaafde.

Tijdens de zitting op 1 december 2016 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. N.W.T. Bijlsma. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het rapport van de psychiater voldoende onderbouwd was en dat het CBR zich op dit rapport mocht baseren. [appellant] betoogde dat het rapport gebreken vertoonde en dat de conclusies niet voldoende waren onderbouwd, maar de Afdeling oordeelde dat de psychiater zijn diagnose op basis van een combinatie van factoren had gesteld en dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om het rapport niet aan het besluit ten grondslag te leggen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201507504/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2015 in zaak nr. 15/2034 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
(hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het CBR geweigerd [appellant] een verklaring van geschiktheid te verstrekken tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en BE.
Bij besluit van 17 februari 2015 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. N.W.T. Bijlsma, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij brief van 28 april 2014 heeft het CBR [appellant] naar aanleiding van de door hem ingevulde eigen verklaring ten behoeve van het vernieuwen van zijn rijbewijs, medegedeeld dat een nader onderzoek door een alcoholkeurend psychiater nodig is. Dit nader onderzoek is op 31 mei 2014 uitgevoerd door keurend arts M.A.R. Klaarenbeek en psychiater K.R.M. Wettstein te Amersfoort (hierna: de psychiater).
De psychiater heeft op 18 juli 2014 aan het CBR verslag uitgebracht van deze keuring. De keuring heeft de psychiater volgens het verslag tot de conclusie ‘alcoholmisbruik’ geleid, op grond waarvan de psychiater het CBR heeft geadviseerd [appellant] ongeschikt te verklaren voor alle categorieën.
2. Het CBR heeft het besluit van 28 augustus 2014 gebaseerd op het rapport van de psychiater betreffende de op 31 mei 2014 uitgevoerde keuring (hierna: het rapport). [appellant] heeft in de bezwaarprocedure een verklaring van dr. J.P.M. Wielders, klinisch chemicus (hierna: Wielders), van 2 december 2014 in het geding gebracht. Daarin heeft Wielders commentaar gegeven op de resultaten van het laboratoriumonderzoek dat deel uitmaakt van de keuring. Het CBR heeft de verklaring van Wielders voorgelegd aan de psychiater, waarna de psychiater bij brief van 9 januari 2015 een aanvulling op zijn rapport heeft gegeven. In deze aanvulling heeft de psychiater vermeld dat zijn conclusies zijn gebaseerd op de combinatie van factoren en de context van het geval. Hij heeft verder vermeld dat als alle criteria geïsoleerd worden beoordeeld, daar altijd wat op valt af te dingen. Het commentaar van Wielders heeft de psychiater geen aanleiding gegeven zijn conclusie aan te passen.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het rapport van de psychiater naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het CBR dit niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Het rapport is volgens hem tegenstrijdig en onvoldoende concludent. Het voldoet verder niet aan de eisen die de richtlijnen van de KNMG en het Medisch Tuchtcollege stellen aan een vakkundig en zorgvuldig rapport, nu de gronden waarop de conclusie van het rapport steunt, niet voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen zoals vermeld in het rapport, aldus [appellant]. Hij voert daartoe aan dat van de licht verhoogde MCV-waarde in het bloed, anders dan in het rapport is geconcludeerd, niet vaststaat dat deze samenhangt met alcoholmisbruik. Die waarde kan evengoed een andere oorzaak hebben, zoals in zijn geval roken. [appellant] verwijst daarbij naar de verklaring van Wielders. Ook de CDT-waarde in het bloed, die nog precies op de grens van normaal ligt, vormt geen enkel bewijs voor alcoholmisbruik, aldus [appellant].
3.1. De relevante bepalingen van het Reglement rijbewijzen, de Regeling eisen geschiktheid 2000 en de bijlage daarbij, zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 20 januari 2016; ECLI:NL:RVS:2016:111), bestaat aanleiding om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
3.3. Het betoog van [appellant], onder verwijzing naar de verklaring van Wielders, dat de conclusie alcoholmisbruik niet kan steunen op de resultaten van het laboratoriumonderzoek, omdat alcoholmisbruik daar naar hij stelt niet onomstotelijk uit blijkt, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de hiervoor vermelde uitspraak van 20 januari 2016), laat, wat daarvan zij, de omstandigheid dat uit het bloedonderzoek op zichzelf geen alcoholmisbruik is te herleiden, onverlet dat de keurend psychiater deze diagnose heeft mogen stellen mede op grond van zijn overige bevindingen in onderlinge samenhang beschouwd. Enkel in de stelling van [appellant] dat de verhoogde bloedwaarden ook andere oorzaken dan overmatig alcoholgebruik, zoals roken, kunnen hebben, heeft de rechtbank reeds daarom geen aanknopingspunt hoeven vinden voor het oordeel dat het rapport van de psychiater niet aan het besluit ten grondslag had mogen worden gelegd.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het CBR het rapport en de aanvulling daarop van de psychiater aan het besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het onderzoek van de psychiater bestond uit een anamnese en een lichamelijk, een psychiatrisch en een laboratoriumonderzoek, en de psychiater en een keurend arts de diagnose alcoholmisbruik hebben gesteld op grond van de resultaten van deze onderzoeken in hun onderlinge samenhang beschouwd. Anders dan [appellant] stelt, is deze diagnose dus niet uitsluitend op de uitslag van het laboratoriumonderzoek gebaseerd. De psychiater, die deskundig is ter zake van alcoholgebruik, is blijkens zijn rapport en de aanvulling daarop, op basis van al zijn bevindingen in onderlinge samenhang beschouwd, tot de diagnose alcoholmisbruik gekomen. Daarbij heeft de psychiater ook de relevante voorgeschiedenis van [appellant] in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft in het ook in hoger beroep aangevoerde ten aanzien van het laboratoriumonderzoek, de onderrapportage en het voortdurend gebruik, dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het CBR het rapport van de psychiater niet aan het besluit ten grondslag mocht leggen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bolleboom
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
641.
BIJLAGE
Reglement rijbewijzen
Artikel 97
1. Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Artikel 101
1. Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien
a. de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft."
Artikel 102
1. Door de aangewezen arts of artsen wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk acht weken na de aanvang van de keuring, bedoeld in artikel 101, eerste lid aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B en B+E;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, C+E, C1+E, D, D1, D+E en D1+E.
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage."
Paragraaf 8.8 van de Bijlage
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."