201607528/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2016 in zaak nr. 16/1581 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: vog) ten behoeve van de aanvraag van een ondernemersvergunning bij Kiwa Register B.V. afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2017, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V.N. Chaudron, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] werkt als taxichauffeur en beschikt over de daarvoor noodzakelijke chauffeurskaart. Ten behoeve van de verkrijging van die chauffeurskaart is een vog verleend, met toepassing van het screeningsprofiel 'Taxibranche; chauffeurskaart'.
[appellant] wil toetreden tot Taxicompagnons Maatschap te Almere en wil daarom in het bezit komen van een ondernemersvergunning voor taxivervoer. Daartoe heeft hij een vog nodig, die hij bij de staatssecretaris heeft aangevraagd. De staatssecretaris heeft de aanvraag beoordeeld met toepassing van het screeningsprofiel 'Taxibranche; ondernemersvergunning'.
Regelgeving
2. Artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) luidt als volgt:
"Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan."
De besluiten van de staatssecretaris
3. De staatssecretaris heeft geweigerd [appellant] een vog te verlenen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van vijf jaren in het justitieel documentatiesysteem op naam van [appellant] een nog openstaande zaak is geregistreerd betreffende het onjuist verstrekken van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen alsmede het opzettelijk onjuist doen van een bij de belastingwet verplicht voorziene aangifte. Indien dit feit wordt herhaald in de functie van taxiondernemer, bestaat het risico dat [appellant] zijn functie misbruikt om zichzelf of anderen al dan niet financieel te bevoordelen. Daarom is volgens de staatssecretaris voldaan aan het zogenoemde objectieve criterium. Voorts heeft de staatssecretaris aan de weigering ten grondslag gelegd dat [appellant] in de periode van 2001 tot en met 2010 wegens mishandeling, het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en diverse vermogensdelicten - waaronder oplichting - is veroordeeld tot al dan niet voorwaardelijke werkstraffen en gevangenisstraffen en het betalen van geldboetes. Voorts zijn hem voor die strafbare feiten maatregelen van schadevergoeding opgelegd. Daarnaast is hij in 2009 wegens oplichting schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Ook is in 2008 jegens hem een zaak betreffende het medeplegen van oplichting voorwaardelijk geseponeerd op de gronden 'recente bestraffing' en 'verhouding tot benadeelde geregeld'. De staatssecretaris heeft zich bij de toetsing aan het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de vastgestelde risico's zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van de vog. Bij de belangenafweging heeft de staatssecretaris ten nadele van [appellant] meegewogen dat er slechts beperkt tijdsverloop is sinds de laatste maal dat [appellant] met justitie in aanmerking is gekomen, dat [appellant] meermalen met justitie in aanraking is gekomen en dat de geregistreerde strafbare feiten bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag. Die omstandigheden wegen zwaarder dan de omstandigheid dat de binnen de terugkijktermijn vallende zaak nog openstaat, aldus de staatssecretaris.
Beoordeling van het hoger beroep
Objectieve criterium
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat is voldaan aan het objectieve criterium. Hij voert aan dat eerst na een veroordeling vaststaat dat de betrokken persoon een strafbaar feit heeft gepleegd en dat daarom verdenkingen niet aan de weigering van een vog ten grondslag mogen worden gelegd. Door dit toch te doen, heeft de staatssecretaris bovendien wel degelijk een oordeel gegeven over de vraag of hij schuldig is aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht. Dit is in strijd met de onschuldpresumptie die is neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1535), kan de enkele verdenking van een strafbaar feit de staatssecretaris, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, voldoende grondslag bieden om een weigering van een vog op te baseren. Deze bepaling vereist niet dat de betrokkene is veroordeeld voor het strafbare feit dat in de justitiële documentatie is vermeld. Voorts is, zoals de Afdeling onder meer in voormelde uitspraak ook eerder heeft overwogen, de weigering van een vog een bestuursrechtelijk instrument dat een preventief doel dient en waarmee geen sanctie wordt opgelegd. Door de registratie van de verdenking van een strafbaar feit aan de weigering van de vog ten grondslag te leggen, heeft de staatssecretaris geen oordeel gegeven over de vraag of [appellant] schuldig is aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht. De staatssecretaris heeft dan ook geen inbreuk gemaakt op de onschuldpresumptie uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM. 4.2. Nu [appellant] voor het overige niets heeft aangevoerd dat betrekking heeft op het objectieve criterium, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan dit criterium is voldaan.
Het betoog faalt.
Subjectieve criterium
5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris bij de toetsing aan het subjectieve criterium meer gewicht had moeten toekennen aan zijn belang bij verlening van de vog dan aan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het met het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. Hij voert aan dat hij geen eigen taxionderneming wenst te beginnen, maar dat hij wil toetreden tot Taxicompagnons Maatschap. Binnen die maatschap heeft hij niet daadwerkelijk de leiding, zodat hij binnen de maatschap niet in staat zal zijn om zichzelf of anderen ongeoorloofd al dan niet financieel te bevoordelen. Verder heeft hij zich altijd als een zeer correcte taxichauffeur gedragen. Daarnaast stelt [appellant] dat hij niet in staat zal zijn om zijn schulden af te lossen indien hij zijn werk als taxichauffeur niet kan doen. Daardoor moet hij mogelijk een bijstandsuitkering aanvragen, hetgeen de gemeenschap geld kost, aldus [appellant].
5.1. [appellant] heeft een vog aangevraagd voor het verkrijgen van een ondernemersvergunning voor taxivervoer. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan [appellant] met zo'n vergunning ook een eigen taxionderneming beginnen. Ook is niet uitgesloten dat binnen de looptijd van die vergunning de bevoegdheidsverdeling binnen Taxicompagnons Maatschap wijzigt, waarbij ook [appellant] bevoegdheden krijgt betreffende bijvoorbeeld de financiële administratie van de maatschap. Het is, anders dan [appellant] stelt, dus niet uitgesloten dat hij met gebruikmaking van de ondernemersvergunning zichzelf of anderen op ongeoorloofde wijze zal bevoordelen.
5.2. Dat [appellant] zich, naar hij stelt, altijd als een correcte taxichauffeur heeft gedragen, doet niets af aan het door de staatssecretaris vastgestelde risico dat betrekking heeft op het voeren van een taxionderneming.
Voorts is een ondernemersvergunning niet noodzakelijk om als taxichauffeur te werken. Ook thans werkt [appellant] als taxichauffeur, namelijk in dienst van Taxicompagnons B.V. Dat het, naar hij stelt, voordeliger is om toe te treden tot Taxicompagnons Maatschap, laat onverlet dat hij ook zonder de voor de ondernemersvergunning benodigde vog inkomsten kan genereren met zijn werk als taxichauffeur.
5.3. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat meer gewicht toekomt aan het belang van de bescherming van de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij verlening van de vog.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Pans w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017
640.