ECLI:NL:RVS:2017:175

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
201606140/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen te Stompetoren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2016, waarin het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van 14 appartementen op het perceel Oterlekerweg 20 te Stompetoren ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar op 18 november 2015. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in overeenstemming was met de geldende bestemmingsplannen en dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende was. [appellant] is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vergunning niet meer omvatte dan was aangevraagd en dat de ruimtelijke onderbouwing tekortschiet.

Tijdens de zitting op 13 januari 2017 heeft [appellant] zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat de aanvraag niet duidelijk was en dat de vergunning meer omvatte dan de aanvraag. Het college en de vergunninghouder hebben hun standpunt verdedigd, waarbij zij benadrukten dat de aanvraag correct was en dat de ruimtelijke onderbouwing voldeed aan de eisen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende was.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2017.

Uitspraak

201606140/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Stompetoren, gemeente Alkmaar,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2016 in zaak nr. 15/5937 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 14 appartementen op het perceel Oterlekerweg 20 te Stompetoren.
Bij uitspraak van 7 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I.C. Holtkamp, rechtsbijstandverlener te Driehuizen, en het college, vertegenwoordigd door A.C.C. Stet, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.E. Jendsen, rechtsbijstandverlener te Amsterdam.
Overwegingen
1. [vergunninghouder] heeft in 2000 een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor de bouw van een appartementengebouw op het perceel. Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college van de toenmalige gemeente Schermer daarvoor vrijstelling en bouwvergunning verleend. In heroverweging in bezwaar heeft dat college de aanvraag alsnog afgewezen. Op 13 november 2014 heeft [vergunninghouder] opnieuw een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. Het bouwplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met 14 appartementen op het perceel. De goothoogte van het gebouw is 10 m en de bouwhoogte is ongeveer 14 m.
[appellant] woont op het perceel [locatie] en vreest dat het appartementencomplex zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
2. Het bouwplan is in strijd is met het bestemmingsplan "Dorpskernen 2011". Om realisering ervan niettemin mogelijk te maken heeft het college omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12. eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college meer heeft vergund dan is aangevraagd. De aanvraag heeft geen betrekking op de bestaande fundering en kelder op het perceel. Op het aanvraagformulier is vermeld dat de appartementen worden gebouwd op de bestaande fundering en kelder en in de tekeningen die bij de aanvraag zijn ingediend, zijn de fundering en kelder niet opgenomen. In het besluit wordt weliswaar verwezen naar tekeningen, maar hem is niet bekend wanneer deze zijn ingediend en ter inzage zijn gelegd. Voor zover de tekeningen zijn getoond tijdens een informatie-avond op 18 november 2015 is dat niet te beschouwen als terinzagelegging van de bij de aanvraag behorende stukken, aldus [appellant].
3.1. Op het aanvraagformulier is vermeld dat de aanvraag wordt ingediend voor de bouw van 14 appartementen. Hieruit kan, anders dan [appellant] stelt, niet worden afgeleid dat het bouwplan niet mede de bestaande, maar nog niet vergunde fundering en parkeergarage omvat. De vermelding op het formulier dat het gebouw wordt gerealiseerd op de bestaande fundering en keldervloer is opgenomen als nadere toelichting op de daarbij gestelde vragen over de locatie waar het bouwplan zal worden gerealiseerd.
Voorts is in het ontwerpbesluit vermeld welke stukken onderdeel uitmaken van het besluit, waaronder tekening BA-21, een plattegrond met daarop onder meer de kelder, gedateerd 5 maart 2015. Dit ontwerpbesluit en de bijbehorende stukken zijn, zo blijkt uit de publicatie in het gemeenteblad, vanaf 11 juni 2015 ter inzage gelegd. Deze tekening maakt, zoals in het besluit van 18 november 2015 is vermeld, ook onderdeel uit van dat besluit. Dat besluit en de bijbehorende stukken zijn, blijkens de publicatie in het gemeenteblad, op 26 november 2015 ter inzage gelegd.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de aanvraag niet mede betrekking had op de fundering en de kelder. Deze zijn ook vergund. Er is derhalve niet meer vergund dan is aangevraagd. Voor het oordeel dat het voor [appellant] niet duidelijk kon zijn waar het bouwplan betrekking op had, bestaat geen grond.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning niet tekort schiet. In het bestemmingsplan is weliswaar een stedenbouwkundige afweging voor de bouw van het appartementencomplex gemaakt, maar dit is alleen relevant als die afweging al was gemaakt in het ontwerpplan en hij zijn zienswijze daarover kenbaar had kunnen maken. Verder is de ruimtelijke onderbouwing ontoereikend, omdat daarin alleen is vermeld dat het bouwplan voldoet aan eerder geformuleerd beleid in de vorm van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan en dat een braakliggend terrein wordt bebouwd. Voor het eerdere, vergelijkbare, bouwplan is geen vergunning verleend, omdat het in strijd was met de goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant].
4.1. Het college heeft zich in het besluit, onder verwijzing naar onder meer de van het besluit onderdeel uitmakende reactie op de zienswijzen van 4 november 2015, op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar voldoet aan de uitgangspunten van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het bouwplan is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft in dat verband verwezen naar de bij aanvraag behorende 'Ruimtelijke onderbouwing Oterlekerweg 20 te Stompetoren" van 14 april 2015, waarin is toegelicht dat de realisering van het appartementencomplex met 14 appartementen niet in strijd is met rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In de ruimtelijke onderbouwing is tevens aangegeven waarom het bouwplan passend is in de omgeving, aldus het college.
4.2. Dat voor een eerder aangevraagd bouwplan geen bouwvergunning is verleend omdat dat in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, betekent niet dat reeds daarom het onderhavige bouwplan daarmee ook in strijd is. Het thans voorliggende bouwplan moet op eigen merites worden beoordeeld. Dat bouwplan heeft weliswaar een met het vorige, niet vergunde, bouwplan vergelijkbaar bouwvolume, maar het uiterlijk en de detaillering van het appartementencomplex zijn gewijzigd. Ook het bestemmingsplan, waaraan de aanvraag moet worden getoetst, is gewijzigd.
4.3. In artikel 32.7 van de planregels van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, op grond waarvan het college ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 7' het bestemmingsplan kan wijzigen ten behoeve van de bouw van 14 woningen, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 10 m bedraagt en de woningen uitsluitend gestapeld worden gerealiseerd.
4.4. Gelet op deze wijzigingsbevoegdheid moet worden aangenomen dat de stedenbouwkundige afweging voor de bouw van het appartementencomplex in beginsel bij de vaststelling van het bestemmingsplan is gemaakt. Het bouwplan voldoet aan de voorwaarden die in artikel 32.7 van de planregels zijn opgenomen. Dat de wijzigingsbevoegdheid niet was opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan en [appellant] daarom daarover zijn zienswijze niet kenbaar heeft kunnen maken, doet er niet aan af dat de door de rechtbank bedoelde stedenbouwkundige afweging bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is gemaakt. Voorts had [appellant] beroep kunnen instellen tegen het besluit van de raad van de toenmalige gemeente Schermer waarbij het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, welke gewijzigde vaststelling van het plan ook in de publicatie van de kennisgeving was vermeld, om aldus aan de raad zijn bezwaren over de wijzigingsbevoegdheid kenbaar te maken.
Nu de stedenbouwkundige afweging bij de vaststelling van het bestemmingsplan is gemaakt, het bouwplan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en [appellant] verder wat de vraag of het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening betreft, alleen verwijst naar de eerdere geweigerde vergunning wegens strijd met de goede ruimtelijke ordening, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing niet tekort schiet.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
473.