ECLI:NL:RVS:2017:1745

Raad van State

Datum uitspraak
3 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
201605901/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank over niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet tijdig had beslist op haar asielaanvraag. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen en dat hij een dwangsom van € 100,00 per dag zou verbeuren voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,00.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Y. Tamer, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het onderzoek gesloten en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep van de vreemdeling ontvankelijk was. De vreemdeling had namelijk geen ingebrekestelling aan de staatssecretaris gestuurd voordat zij beroep instelde. De Afdeling oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de vreemdeling de staatssecretaris niet in gebreke had kunnen stellen.

Daarom verklaart de Afdeling het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 3 juli 2017 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. C.J. Borman als voorzitter en mr. N. Verheij en mr. E. Steendijk als leden, in tegenwoordigheid van griffier mr. S. Bechinka.

Uitspraak

201605901/1/V3.
Datum uitspraak: 3 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2016 in zaak nr. 16/7589 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij uitspraak van 28 juli 2016 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag neemt en aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat de voormelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
1.1.    Artikel 6:12 van de Awb luidt:
'1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit […], is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen […], en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
[…]'.
1.2.    De rechtbank heeft onderkend dat de vreemdeling, alvorens beroep in te stellen, geen ingebrekestelling aan de staatssecretaris heeft gezonden. Nu niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet van de vreemdeling kon worden gevergd dat zij de staatssecretaris in gebreke stelt alvorens beroep in te stellen, heeft de rechtbank daaraan echter ten onrechte niet de conclusie verbonden dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2016 in zaak nr. 16/7589;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Borman    w.g. Bechinka
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2017
371.