ECLI:NL:RVS:2017:1730

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
201704679/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • A.B.M. Hent
  • J. Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en rechtsbescherming

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 9 april 2017. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2017, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De vreemdeling stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in strijd met artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat de vreemdeling niet in zijn belangen is gehoord. De rechtbank heeft dit niet onderkend, waardoor de grief van de vreemdeling slaagt. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 april 2017 wordt alsnog gegrond verklaard. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven en de vreemdeling krijgt een schadevergoeding toegekend over de periode dat hij onterecht in bewaring is gehouden. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201704679/1/V3.
Datum uitspraak: 27 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] alias [vreemdeling 2],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2017 in zaak nr. 17/9544 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 1 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt in zijn enige grief onder meer dat de rechtbank hem ten onrechte niet volgt in zijn beroep dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet overeenkomstig artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) heeft gehoord. De vreemdeling stelt geen gelegenheid te hebben gehad om feiten en omstandigheden naar voren te brengen in het kader van de vraag naar de toepassing van een lichter middel.
2.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3083, volgt dat de staatssecretaris, met het oog op de beantwoording van de vraag of hij met toepassing van een lichter middel dan een vrijheidsontnemende maatregel moet volstaan, een vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van een dergelijke maatregel duidelijk moet maken dat deze eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen kan aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met toepassing van een lichter middel moet worden volstaan. In plaats daarvan of in aanvulling daarop kan de staatssecretaris de vreemdeling ook zelf concrete vragen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden stellen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3486), is dit niet anders als het gaat, zoals in dit geval, om een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
3.    De vreemdeling kon om medische redenen niet voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring worden gehoord. Op 12 april 2017 kon hij wel worden gehoord en heeft een gesprek plaatsgevonden met de regievoerder vertrek van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Blijkens het verslag van dit gesprek is met name de terugkeer van de vreemdeling naar zijn land van herkomst aan de orde gekomen. Het is de vreemdeling tijdens dit gesprek niet duidelijk gemaakt dat hij eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen kon aanvoeren die tot de conclusie konden leiden dat in zijn geval met toepassing van een lichter middel moest worden volstaan. Voorts zijn hem tijdens dit gesprek geen concrete vragen gesteld met betrekking tot zijn persoonlijke belangen. Aldus heeft de staatssecretaris een te beperkte invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De staatssecretaris heeft niet betoogd dat de vreemdeling door het gebrek in het gehoor niet in zijn belangen is geschaad. Daarom komt de Afdeling niet toe aan de beantwoording van de vraag of dit gebrek, dat als een schending van het verdedigingsbeginsel kan worden aangemerkt, de vreemdeling daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te verweren dat de besluitvorming een andere afloop had kunnen hebben (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2013, M.G. en N.R., ECLI:EU:C:2013:533, punten 39 tot en met 41, 44 en 45).
De grief slaagt reeds hierom.
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 april 2017 alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 12 april 2017, de dag waarop de vreemdeling kon worden gehoord, tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven.
5.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2017 in zaak nr. 17/9544;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 6.080,00 (zegge: zesduizend tachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van de Kolk
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2017
371-841.