201509336/1/A3.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 november 2015 in zaak nr. 14/3870 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het college besloten op een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Kadiks, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 2 januari 2014 heeft [appellant] een e-mail aan het college gezonden. Daarin stelt hij een vergelijkend onderzoek te doen naar de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. In de e-mail is een verzoek opgenomen dat als volgt is geformuleerd: "Voor wat betreft de ingebrekestellingen die zijn ingediend vanwege een WOB-verzoek of een verzoek om informatie op grond van het bepaalde in artikel 7:4, vierde lid, van de Awb in de periode van 01 oktober 2009 tot en met de datum van het onderhavige verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de WOB ontvang ik graag de bijbehorende documenten. Het gaat dan om o.a. het WOB-verzoek of verzoek artikel 7:4, vierde lid, van de Awb zelf, de ingebrekestelling, het dwangsombesluit, de beslissing op het WOB-verzoek, de beslissing op de ingebrekestelling en eventueel van toepassing rechterlijke uitspraken."
Bij het besluit van 8 januari 2014 heeft het college op het verzoek een besluit genomen. In dit besluit is vermeld dat er geen ingebrekestellingen zijn ontvangen naar aanleiding van een Wob-verzoek of een verzoek om informatie op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij het besluit van 17 juni 2014 heeft het college het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en het besluit van 8 januari 2014 in stand gelaten. Het college heeft besloten dat geen documenten worden verstrekt.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. Het beroepschrift van 1 september 2014 is na het einde van de beroepstermijn ontvangen en niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Een pro-forma-beroepschrift van 31 juli 2014, dat volgens [appellant] op 1 augustus 2014 per e-mail aan het college is toegezonden, heeft de rechtbank niet ontvangen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] heeft op 22 mei 2017 nadere stukken ingediend. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3305) moet bij de toepassing van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb de laatste dag waarop nog nadere stukken kunnen worden ingediend, worden bepaald op de elfde dag voor de zitting. Nu de nadere stukken op de tiende dag voor zitting bij de Afdeling zijn binnengekomen, zijn deze stukken te laat ingediend. Niet valt in te zien waarom [appellant] deze stukken niet eerder in de procedure had kunnen indienen. De Afdeling zal de nadere stukken daarom buiten beschouwing laten. 4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe stelt hij dat hij tijdig per e-mail een pro-forma-beroepschrift bij het college heeft ingediend. Het college had dat beroepschrift naar de rechtbank moeten doorzenden, aldus [appellant].
4.1. Artikel 6:7 van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:9, eerste lid luidt: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2. Het college heeft het besluit van 17 juni 2014 bij brief van 23 juni 2014 naar [appellant] verzonden. Daarin is de volgende rechtsmiddelenclausule opgenomen: "Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:1 juncto 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen, beroep aantekenen bij de Rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem, sector bestuursrecht, Postbus 1621, 2003 BR te Haarlem. […]" Op 1 augustus 2014 heeft [gemachtigde], de gemachtigde van [appellant], een e-mail naar het college verzonden waarin deze aan het college de volgende mededeling doet: "Bijgaand doe ik u een beroepschrift op nader aan te voeren gronden toekomen en wel naar aanleiding van de afwijzende beschikking d.d. 23 juni 2014 van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heemstede inzake het verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob van de heer [appellant] van 08 janauri 2014". Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college deze e-mail mogen opvatten als kennisgeving van [gemachtigde] dat hij namens [appellant] tegen het besluit van 17 juni 2014 beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Bij de e-mail is geen pro-forma-beroepschrift gevoegd. [gemachtigde] is een professionele rechtsbijstandverlener die wordt geacht te weten dat overeenkomstig de rechtsmiddelenclausule beroep bij de rechtbank dient te worden ingesteld. Vaststaat dat [gemachtigde] geen pro-forma-beroepschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Nu de rechtbank het beroepschrift van 1 september 2014 op 19 september 2014 en derhalve na afloop van de beroepstermijn heeft ontvangen, is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
Incidenteel hoger beroep
5. Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant] gegrond is. Omdat het hoger beroep ongegrond zal worden verklaard, vervalt het incidenteel hoger beroep van het college. Aan een inhoudelijke bespreking ervan wordt daarom niet toegekomen.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Man
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
629.