ECLI:NL:RVS:2017:1704

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
201509336/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 13 november 2015 het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit beroep was ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemstede, dat op 8 januari 2014 een verzoek van [appellant] om documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) had afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit op 17 juni 2014 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift van [appellant] te laat was ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk werd verklaard.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat hij tijdig een pro-forma-beroepschrift per e-mail had ingediend, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het college deze e-mail niet als een geldig beroepschrift kon beschouwen. De Afdeling stelt vast dat de gemachtigde van [appellant] geen pro-forma-beroepschrift bij de rechtbank heeft ingediend, wat noodzakelijk was volgens de rechtsmiddelenclausule. De rechtbank ontving het beroepschrift pas na afloop van de beroepstermijn, waardoor de niet-ontvankelijkheid terecht is vastgesteld.

Het incidenteel hoger beroep van het college, dat afhankelijk was van de uitkomst van het hoger beroep van [appellant], vervalt nu het hoger beroep ongegrond is verklaard. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201509336/1/A3.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 november 2015 in zaak nr. 14/3870 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het college besloten op een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 17 juni 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Kadiks, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 2 januari 2014 heeft [appellant] een e-mail aan het college gezonden. Daarin stelt hij een vergelijkend onderzoek te doen naar de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. In de e-mail is een verzoek opgenomen dat als volgt is geformuleerd: "Voor wat betreft de ingebrekestellingen die zijn ingediend vanwege een WOB-verzoek of een verzoek om informatie op grond van het bepaalde in artikel 7:4, vierde lid, van de Awb in de periode van 01 oktober 2009 tot en met de datum van het onderhavige verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de WOB ontvang ik graag de bijbehorende documenten. Het gaat dan om o.a. het WOB-verzoek of verzoek artikel 7:4, vierde lid, van de Awb zelf, de ingebrekestelling, het dwangsombesluit, de beslissing op het WOB-verzoek, de beslissing op de ingebrekestelling en eventueel van toepassing rechterlijke uitspraken."
Bij het besluit van 8 januari 2014 heeft het college op het verzoek een besluit genomen. In dit besluit is vermeld dat er geen ingebrekestellingen zijn ontvangen naar aanleiding van een Wob-verzoek of een verzoek om informatie op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij het besluit van 17 juni 2014 heeft het college het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard en het besluit van 8 januari 2014 in stand gelaten. Het college heeft besloten dat geen documenten worden verstrekt.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. Het beroepschrift van 1 september 2014 is na het einde van de beroepstermijn ontvangen en niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Een pro-forma-beroepschrift van 31 juli 2014, dat volgens [appellant] op 1 augustus 2014 per e-mail aan het college is toegezonden, heeft de rechtbank niet ontvangen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellant] heeft op 22 mei 2017 nadere stukken ingediend. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3305) moet bij de toepassing van artikel 8:58, eerste lid, van de Awb de laatste dag waarop nog nadere stukken kunnen worden ingediend, worden bepaald op de elfde dag voor de zitting. Nu de nadere stukken op de tiende dag voor zitting bij de Afdeling zijn binnengekomen, zijn deze stukken te laat ingediend. Niet valt in te zien waarom [appellant] deze stukken niet eerder in de procedure had kunnen indienen. De Afdeling zal de nadere stukken daarom buiten beschouwing laten.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe stelt hij dat hij tijdig per e-mail een pro-forma-beroepschrift bij het college heeft ingediend. Het college had dat beroepschrift naar de rechtbank moeten doorzenden, aldus [appellant].
4.1.    Artikel 6:7 van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 6:8, eerste lid, luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."
Artikel 6:9, eerste lid luidt: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2.    Het college heeft het besluit van 17 juni 2014 bij brief van 23 juni 2014 naar [appellant] verzonden. Daarin is de volgende rechtsmiddelenclausule opgenomen: "Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:1 juncto 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen, beroep aantekenen bij de Rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem, sector bestuursrecht, Postbus 1621, 2003 BR te Haarlem. […]" Op 1 augustus 2014 heeft [gemachtigde], de gemachtigde van [appellant], een e-mail naar het college verzonden waarin deze aan het college de volgende mededeling doet: "Bijgaand doe ik u een beroepschrift op nader aan te voeren gronden toekomen en wel naar aanleiding van de afwijzende beschikking d.d. 23 juni 2014 van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heemstede inzake het verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob van de heer [appellant] van 08 janauri 2014". Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college deze e-mail mogen opvatten als kennisgeving van [gemachtigde] dat hij namens [appellant] tegen het besluit van 17 juni 2014 beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Bij de e-mail is geen pro-forma-beroepschrift gevoegd. [gemachtigde] is een professionele rechtsbijstandverlener die wordt geacht te weten dat overeenkomstig de rechtsmiddelenclausule beroep bij de rechtbank dient te worden ingesteld. Vaststaat dat [gemachtigde] geen pro-forma-beroepschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Nu de rechtbank het beroepschrift van 1 september 2014 op 19 september 2014 en derhalve na afloop van de beroepstermijn heeft ontvangen, is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
Incidenteel hoger beroep
5.    Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant] gegrond is. Omdat het hoger beroep ongegrond zal worden verklaard, vervalt het incidenteel hoger beroep van het college. Aan een inhoudelijke bespreking ervan wordt daarom niet toegekomen.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Man
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
629.