ECLI:NL:RVS:2017:17

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
201603033/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woning op medische gronden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 maart 2016 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van een urgentieverklaring voor een woning. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 25 februari 2015 het verzoek van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen, en dit besluit werd later door het college in een bezwaarprocedure bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het college zich op het advies van de GGD-arts mocht baseren, die had geconcludeerd dat de medische situatie van [appellant] niet urgent genoeg was om een urgentieverklaring te verlenen. Tijdens de zitting op 5 december 2016 werd [appellant] bijgestaan door haar advocaat, mr. M.H. Schmidt, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de urgentieverklaring door het college terecht was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische situatie van [appellant] niet zo ernstig was dat het college niet op het advies van de GGD-arts had mogen vertrouwen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201603033/1/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2016 in zaak nr. 15/5890 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H. Schmidt, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] bewoont een driekamerwoning op de vierde etage aan de [locatie] te Amsterdam. Zij heeft een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd voor een benedenwoning in dezelfde buurt. De afwijzing is mede gebaseerd op de adviezen van de GGD-arts, waaruit volgt dat [appellant] weliswaar langdurige pijnklachten heeft, maar voor deze klachten behandeling mogelijk is, die kan leiden tot verbetering van de situatie. Het college heeft haar situatie daarom niet als dringend beoordeeld.
2. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Zij wijst op brieven van haar behandelend artsen die spreken van chronische klachten. Ter zitting heeft zij tevens gewezen op het aanvraagformulier voor inlegzolen, waarop door de behandelend arts is aangegeven dat de verwachte gebruiksduur chronisch is. De rechtbank heeft ten onrechte niet geoordeeld dat het college zich niet op het advies van de GGD-arts had mogen baseren, aldus [appellant].
3. De rechtbank heeft overwogen dat de GGD-arts medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en van de huisarts ook brieven van de orthopeed en van de radioloog zijn ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de GGD-arts niet gebrekkig of gebrekkig tot stand gekomen. Het college mocht zijn besluitvorming dan ook op het advies baseren. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college in redelijkheid de urgentieverklaring op medische gronden heeft afgewezen.
4. Ingevolge artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening kan een urgentieverklaring worden verleend als zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde weigeringsgronden voordoet en de aanvrager op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
In paragraaf 3.3.2.2 van de Beleidsregels voor regionale urgenties is vermeld dat onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft, een woonsituatie wordt verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen.
In paragraaf 3.6.1 van de Aanvullende beleidsregels urgentie en voorrang is over medische redenen vermeld dat om urgentie te kunnen verlenen sprake moet zijn van een, aan de Amsterdamse woonsituatie gerelateerde onverantwoorde medische situatie, die niet langer mag blijven voortbestaan. Als blijkt dat er medische problemen zijn dan wordt aan een arts van de GGD advies gevraagd.
5. Het college heeft ter zitting toegelicht dat slechts bij uitzondering verzoeken om urgentieverklaring op medische gronden kunnen worden toegewezen in verband met de schaarste aan sociale huurwoningen in Amsterdam en de situatie van [appellant], in vergelijking met andere gevallen, niet dringend genoeg is. Daarbij heeft het college gewezen op de Beleidsregels voor regionale urgenties waaruit volgt dat voor verlening van een urgentieverklaring is vereist dat het huishouden niet in staat is het dringende woonprobleem zelf op te lossen, waarvan in dit geval geen sprake is. [appellant] woont in een zeer gewilde buurt van Amsterdam en de lijst met woningen die zijn aangemeld voor woningruil is lang. Het is dan ook niet aannemelijk dat zij het woningprobleem niet zelf kan oplossen, aldus het college.
6. Vaststaat dat [appellant] langdurige pijnklachten heeft en haar situatie ondanks behandeling en therapie niet lijkt te verbeteren. Deze omstandigheden leiden echter niet tot het oordeel dat het college zich niet op het advies van de GGD-arts heeft mogen baseren. In dat advies is vermeld dat voor de medische problematiek en de beperkingen van [appellant] behandeling mogelijk is en dat de beperkingen vergeleken met andere woningzoekenden niet zo ernstig zijn, dat aan haar een urgentieverklaring zou moeten worden verleend. Niet valt in te zien waarom de overweging van de rechtbank dat het college zijn besluitvorming op het GGD-advies mocht baseren, onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt voorts dat haar verzoek om woningruil met een leegstaande woning op de begane grond van hetzelfde pand door de woningbouwcorporatie is geweigerd en het college daarom ten onrechte stelt dat zij zelf het woningprobleem zou kunnen oplossen. Het college heeft erop heeft gewezen dat [appellant] in een zeer gewilde buurt woont, hetgeen zij niet heeft betwist. Gelet hierop moet woningruil als een reële mogelijkheid worden beschouwd als [appellant] bereid zou zijn naar een andere buurt te verhuizen.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
545.