201605151/1/A1.
Datum uitspraak: 28 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Hollandscheveld, gemeente Hoogeveen, tevens handelend onder de naam [bedrijf],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 28 juni 2016 in zaken nrs. 16/1725 en 16/1197 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een dubbele woning en een geluidscherm op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] te Hollandscheveld.
Bij uitspraak van 28 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellante B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellante B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant A] en [appellante B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2017 waar [appellant A] en [appellante B], bijgestaan door mr. P. van Rossum, advocaat te Emmen, en het college, vertegenwoordigd door drs. K. Thijssen, R. Jacobi en R. Tap, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], ter zitting verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant A] en [appellante B] zijn woonachtig op het perceel [locatie 3] te Hollandscheveld, waar zij tevens het [bedrijf] exploiteren. Het college heeft op 23 juni 2015 aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het slopen van de bestaande woning en de nieuwbouw van een twee-onder-een-kap woning op het perceel [locatie 1] te Hollandscheveld. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland heeft dat besluit bij uitspraak van 8 oktober 2015 vernietigd. [belanghebbende] heeft op 15 december 2015 een gewijzigde situatietekening ingebracht, waarbij de te realiseren woningen 4 meter in noordelijke richting opschuiven. Uit onderzoek van ingenieursbureau Spreen van 10 december 2015 blijkt dat de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen ten gevolge van de activiteiten op het perceel van [bedrijf] met 2 dB(A) zal toenemen. Door het plaatsen van een 30 meter lang en 2 meter hoog geluidsscherm tussen de inrichting van [bedrijf] en de nieuwe woningen, wordt de toename van de geluidbelasting als gevolg van het verplaatsen van de woningen in noordelijke richting weggenomen. In het onderzoek is geconcludeerd dat [bedrijf] na het plaatsen van het geluidscherm niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt.
Bespreking hoger beroep
2. Artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), eerste lid, aanhef en onder a, luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
(…)
3˚. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat."
3. [appellant A] en [appellante B] kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning niet had mogen worden verleend, omdat dit niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 16.4 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Zuideropgaande 2011". In dat artikel zijn binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Vast staat dat aan de voorwaarden voor toepassing daarvan niet wordt voldaan, zodat de gevraagde omgevingsvergunning niet kon worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo. Dit betekent echter niet dat het college niet bevoegd zou zijn om, zoals het in dit geval heeft gedaan, omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat door toepassing te geven aan de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, de strijd met onder meer artikel 16.4 van de planregels is opgeheven.
4. [appellant A] en [appellante B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat het college er ten onrechte van uitgaat dat de bouw van de dubbele woning niet leidt tot aantasting van de geluidruimte van [bedrijf]. Zij betwisten, onder verwijzing naar een in hun opdracht door WNP raadgevende ingenieurs opgestelde notitie van 9 september 2016, dat met het voorziene geluidscherm in voldoende mate is gewaarborgd dat de door [bedrijf] veroorzaakte geluidniveaus ter plaatse van de dubbele woning zullen voldoen aan de daarvoor in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde grenswaarden. Volgens [appellant A] en [appellante B] wordt onvoldoende rekening gehouden met hun belangen en de exploitatie van hun onderneming.
[appellant A] en [appellante B] voeren voorts aan dat bij de akoestische beoordeling ten onrechte geen rekening is gehouden met de ruimere mogelijkheden die op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] na de bouw van de dubbele woning zullen bestaan om vergunningvrij te bouwen in de richting van [bedrijf].
4.1. In hetgeen [appellant A] en [appellante B] hebben aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor de conclusie dat het college de omgevingsvergunning niet kon verlenen. Voor het oordeel dat het verlenen van de omgevingsvergunning vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is, bestaat geen aanleiding. Hierbij betrekt de Afdeling dat het college heeft besloten medewerking te verlenen aan het verzoek van [belanghebbende], omdat het bestemmingsplan "Zuideropgaande 2011" reeds de mogelijkheid biedt om een hoofdgebouw te splitsen in twee wooneenheden. Voorts wordt de te realiseren twee-onder-een-kap woning in vergelijking met de bestaande woning ongeveer 4 meter in noordelijke richting verplaatst om zodoende het perceel in twee gelijke helften te verdelen. Het college heeft bovendien de belangen van [appellant A] en [appellante B] uitdrukkelijk in aanmerking genomen en terecht geconcludeerd dat zij als gevolg van de verleende omgevingsvergunning niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. In dit verband is van belang dat aan de omgevingsvergunning onder meer de voorwaarde is gekoppeld dat een geluidscherm dient te zijn geplaatst voordat de woningen in gebruik worden genomen. Het geluidscherm dient in stand te blijven gedurende de periode waarin de woningen voor bewoning worden gebruikt. In het op verzoek van het college door Ingenieursbureau Spreen opgestelde geluidrapport van 10 december 2015 is vermeld dat met het plaatsen van een geluidscherm van 30 meter lang en 2 meter hoog tussen de inrichting van [bedrijf] en de nieuwe woningen de toename van de geluidsbelasting als gevolg van het verschuiven van de woningen in noordelijke richting wordt weggenomen, zodat in voldoende mate is gewaarborgd dat [bedrijf] ter plaatse van de dubbele woning kan voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hetgeen van de zijde van [appellant A] en [appellante B] is aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van de juistheid van voormeld geluidrapport uit kon gaan.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellant A] en [appellante B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen als gevolg van de verleende omgevingsvergunning zijn toegenomen, althans zodanig zijn toegenomen dat reden bestond om daarmee rekening te houden bij de akoestische beoordeling.
In de door [appellant A] en [appellante B] in hoger beroep overgelegde notitie van WNP raadgevende ingenieurs van 9 september 2016 is opgemerkt dat in het geluidrapport van 10 december 2015 ten onrechte is uitgegaan van een beoordelingshoogte in de avondperiode van 4,5 meter in plaats van 5 meter. Spreen heeft in een reactie van 14 september 2016 hierop onder verwijzing naar paragraaf 2.4 van de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" onder meer aangegeven dat de beoordelingshoogte in de avondperiode is afgestemd op de plaats en hoogte waar de hinder wordt ondervonden. De bovenzijde van de verdiepingsvloer ligt op 2,85 meter boven het maaiveld. Spreen heeft voorts toegelicht dat het gebruikelijk is om de geluidsbelasting te beoordelen op een hoogte van 1,5 meter boven de verdiepingsvloer. Dit komt overeen met een beoordelingshoogte van 4,35 m. In het onderzoek is een beoordelingshoogte van 4,5 meter boven het maaiveld gehanteerd, hetgeen volgens Spreen recht doet aan deze situatie. Tevens is de geluidsbelasting op een beoordelingshoogte van 5 meter vergeleken met de geluidsbelasting op een beoordelingshoogte van 4,5 meter voor de situatie met het geluidsscherm op de erfgrens. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op een beoordelingshoogte van 5 meter blijkt slechts 0,1 dB(A) hoger te liggen. Tevens kan op een beoordelingshoogte van 5 meter worden voldaan aan de grenswaarden zoals die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd. Ook op een beoordelingshoogte van 5 meter kan aan het gehanteerde toetsingskader van 65 db(A) worden voldaan.
Voorts is Spreen ingegaan op de opmerking van WNP dat uit de gepresenteerde berekeningsresultaten niet kan worden herleid wat de deelgeluidbijdrage is van de afzonderlijke geluidsbronnen. Daarmee kan volgens WNP niet worden vastgesteld in hoeverre het nu voorgestelde geluidsscherm daadwerkelijk 30 meter lang en 2 meter hoog moet zijn. Een korter en plaatselijk hoger geluidsscherm is volgens WNP mogelijk net zo effectief.
Spreen heeft aangegeven dat met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wellicht met een korter en hoger geluidscherm aan het gehanteerde toetsingskader zou kunnen worden voldaan. Als het scherm echter aan de westzijde korter wordt uitgevoerd zal niet meer worden voldaan aan de toelaatbare maximale geluidsniveaus. De lengte van het scherm ligt hiermee volgens Spreen vast. Bij deze lengte kan met een 2 meter hoog geluidscherm met betrekking tot de langtijdgemiddelde en maximale geluidsniveaus aan het gehanteerde toetsingskader worden voldaan.
[appellant A] en [appellante B] hebben geen inhoudelijke reactie gegeven op de toelichting van Spreen van 14 september 2016 en ook overigens bestaat geen grond om niet van de juistheid van de gegeven toelichting en daarmee van de conclusies van het geluidrapport van 10 december 2015 uit te gaan.
Het betoog van [appellant A] en [appellante B] dat zij als gevolg van het geluidscherm sterk worden beperkt in hun uitzicht en de inval van (zon)licht, is eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht. Nu geen grond bestaat voor het oordeel dat zij dit niet eerder bij de rechtbank hadden kunnen aanvoeren, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017
490.