201601949/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2016 in zaak nr. 15/3791 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft het college een verkeersbesluit van 26 juli 1983 waarbij de Havenstraat te Zaandam gesloten werd verklaard voor voertuigen of een samenstel van voertuigen met een gewicht van 8 ton of meer ingetrokken.
Bij besluit van 10 juli 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 oktober 2014, onder aanvulling van de motivering daarvan, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Essakkili, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Ouggaali, F.J.M. Wagemaakers en R.D. de Vries, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont aan de Havenstraat. In het besluit van 15 oktober 2014 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de Havenstraat bij besluit van 26 juli 1983 is gesloten voor voertuigen met een totaalgewicht van meer dan 8 ton, omdat de rijweg smal is. Volgens het college kan een smalle rijweg geen reden zijn voor een geslotenverklaring op basis van voertuiggewicht en is het algemeen belang, de verkeersveiligheid of de staat van de weg niet gediend met een geslotenverklaring van de Havenstraat voor zwaar verkeer, omdat hierdoor bedrijven en woningen niet bereikbaar zijn voor vrachtverkeer. Volgens het college kan trilling en overlast van bouwverkeer worden beperkt door een adviessnelheid van 20 km/u te geven en een maximumsnelheid van 30 km/u toe te staan. In het besluit van 10 juli 2015 heeft het college hierop onder meer aangevuld dat uit het door X Stream Traffic Consultancy (hierna: X Stream) uitgevoerde onderzoek naar de verkeersintensiteit en -snelheid van 11 maart 2015 blijkt dat 85% van de voertuigen die gebruik maken van de Havenstraat niet sneller rijdt dan 43,6 km/u en dat van het totale verkeer dat van de Havenstraat gebruik maakt 2,4% vrachtverkeer is. Voorts heeft het college in het besluit van 10 juli 2015 een afweging gemaakt tussen enerzijds het belang dat is gediend met het intrekken van het besluit van 26 juli 1983 en anderzijds het belang van bewoners van de Havenstraat. Het college acht van belang dat de Havenstraat de enige ontsluitingsweg is voor de Havenbuurt en dat bedrijven en woningen bereikbaar dienen te zijn voor vrachtverkeer. Voorts heeft het van belang geacht dat in verband met bouwwerkzaamheden aan de Havenstraat bouwverkeer van die weg gebruik maakt en dat het uitsluitend bestemmingsverkeer betreft. Omdat het besluit van 26 juli 1983 volgens het college is gebaseerd op onjuiste gronden heeft het college dat besluit ingetrokken en die intrekking in het besluit van 10 juli 2015 in stand gelaten.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond biedt voor de conclusie dat het college de bij de besluitvorming betrokken belangen zodanig onevenwichtig heeft afgewogen dat het in redelijkheid niet tot het intrekken van het besluit van 26 juli 1983 heeft kunnen komen. [appellant] is het hiermee niet eens. Hij vreest dat het vrachtverkeer trillingen veroorzaakt die tot schade aan zijn woning leiden en dat gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het college in het besluit van 10 juli 2015 is uitgegaan van onjuiste feiten en gegevens met betrekking tot het aantal en de snelheid van de voertuigen die gebruik maken van de Havenstraat alsmede van de trillingen die door deze voertuigen worden veroorzaakt. Daartoe voert hij aan dat uit het onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het besluit van 10 juli 2015 niet blijkt hoeveel van de vrachtwagens die per dag gebruik maken van de Havenstraat zich houden aan de snelheid van 20 km/u, terwijl deze beperking wel van belang is geacht bij de afweging van de bij het besluit betrokken belangen. Volgens [appellant] is onduidelijk wat de feitelijke invloed van de intrekking van het besluit van 26 juli 1983 is en is het bij de rechtbank bestreden besluit om die reden onzorgvuldig voorbereid.
2.1. Het bij besluit van 10 juli 2015 in stand gehouden besluit van 15 oktober 2014 heeft de openstelling van de Havenstraat voor vrachtverkeer tot gevolg. Hoewel [appellant] met juistheid aanvoert dat uit het besluit van 10 juli 2015 niet blijkt welk percentage van de vrachtwagens zich houdt aan de snelheid van 20 km/u, heeft de rechtbank daarin terecht geen aanleiding gevonden voor een vernietiging van dat besluit. Daarbij is van belang dat het college ter zitting onweersproken heeft verklaard dat de door [appellant] bedoelde snelheid van 20 km/u een adviessnelheid was en dat voor het verkeer in de straat een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Voorts heeft het college onweersproken gesteld dat het naar aanleiding van een op 21 mei 2015 gehouden bijeenkomst met verschillende bezwaarmakers waaronder [appellant], bij X Stream een overzicht heeft opgevraagd waarin per voertuigcategorie is aangegeven welke snelheid per uur is gemeten. Het college heeft eveneens onweersproken gesteld dat het ten tijde van het besluit op bezwaar van 10 juli 2015 beschikte over dit overzicht, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten tijde van dat besluit niet over de door [appellant] bedoelde gegevens beschikte. Ten aanzien van het door [appellant] ter zitting van de Afdeling ingenomen standpunt dat uit het schema blijkt dat de maximumsnelheid in veel gevallen wordt overschreden, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de Havenstraat onlangs opnieuw is ingericht en dat de nieuwe inrichting naar verwachting leidt tot een betere naleving van de maximumsnelheid van 30 km/u. [appellant] heeft dat niet bestreden.
Het betoog faalt.
3. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat de fietsers en vrachtwagens elkaar op sommige punten van de Havenstraat niet kunnen passeren en dat een toename van het vrachtverkeer tot onveilige situaties leidt, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] heeft met deze niet nader onderbouwde stelling niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde omstandigheden, wat daarvan zij, leiden tot zodanig onveilige verkeersituaties dat het bij de rechtbank bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
724.