201704725/2/V1.
Datum uitspraak: 23 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 juni 2017 in zaak nr. NL17.1974 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 8 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de staatssecretaris en de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft, voor zover hier van belang, bij ministeriële regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000, Stcrt. 2016, 55444), Tunesië aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000. De rechtbank heeft deze regeling onverbindend verklaard, voor zover de staatssecretaris daarin Tunesië als veilig land van herkomst heeft aangemerkt, het besluit van 28 april 2017 vernietigd en bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
2. Het verzoek van de staatssecretaris komt erop neer dat hij de voorzieningenrechter verzoekt om de aangevallen uitspraak bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, voor zover daarin voormelde ministeriële regeling met betrekking tot Tunesië onverbindend is verklaard. Bij dit verzoek bestaat spoedeisend belang, aangezien het zaaksoverstijgende karakter van de onverbindendverklaring ook gevolgen heeft voor de beoordeling door de staatssecretaris van asielaanvragen van andere vreemdelingen uit Tunesië.
Het verzoek van de vreemdeling is erop gericht te voorkomen dat hij wordt uitgezet gedurende de behandeling van het hoger beroep.
3. Gelet op hetgeen de staatssecretaris in diens hogerberoepschrift heeft aangevoerd, valt niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Er is thans echter geen grond om aan te nemen dat uiteindelijk zal blijken dat de gevraagde verblijfsvergunning niet geweigerd had mogen worden.
4. Het verzoek van de staatssecretaris dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen. Het verzoek van de vreemdeling dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 8 juni 2017 in zaak nr. NL17.1974, voor zover daarin de ministeriële regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, met betrekking tot Tunesië onverbindend is verklaard;
II. wijst het verzoek van de vreemdeling af.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Willems
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2017
412.