201607243/1/A3.
Datum uitspraak: 21 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2016 in zaak nr. 15/5989 in het geding tussen:
[appellant]
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het algemeen bestuur naar aanleiding van een verzoek van [appellant] om verstrekking van alle asbestinventarisatierapporten van inventarisaties die in zijn woning hebben plaatsgevonden van 6 december 2013 tot en met 31 december 2014 aan hem een briefrapportage verstrekt en het verzoek voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2015 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij einduitspraak van 16 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze einduitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2017, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.D. Jansen, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont aan de [locatie 1] te Amsterdam. In het wooncomplex waarvan dit appartement deel uitmaakt, zijn in 2013 en 2014 werkzaamheden uitgevoerd door de eigenaar en verhuurder, stichting Stadgenoot. Volgens [appellant] zijn bij deze werkzaamheden monsters van asbest genomen uit zijn woning en is asbest verwijderd uit de berging. Volgens [appellant] zouden hiervan asbestinventarisatierapporten beschikbaar moeten zijn, die hij met zijn verzoek om documenten beoogt te achterhalen.
2. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het algemeen bestuur aannemelijk heeft gemaakt dat de in het verzoek van [appellant] genoemde documenten niet bij hem berusten of hadden behoren te berusten en dat daarmee het in de tussenuitspraken van 19 februari 2016 en 1 juli 2016 geconstateerde gebrek is hersteld.
Volgens de rechtbank heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat, in tegenstelling tot de uitkomst van het door het algemeen bestuur verrichte onderzoek naar alle documenten met betrekking tot zijn wooncomplex, de gevraagde asbestinventarisatierapporten toch bij het algemeen bestuur berusten. De rechtbank is voorts tot het oordeel gekomen dat niet valt in te zien dat het algemeen bestuur vanwege een eventuele sloopmelding over de gevraagde asbestinventarisatierapporten zou behoren te beschikken, nu blijkens de briefrapportage van 12 februari 2014 geen vrijgekomen, niet-hechtgebonden asbest is vrijgekomen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, voor zover hij heeft verzocht om documenten die bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is had moeten worden gedaan om deze documenten alsnog te achterhalen. Daarbij wijst hij er op dat volgens de briefrapportage over zijn woning wel asbest aanwezig was, namelijk een asbesthoudend luchtkanaal van de berging. Bovendien staat in de briefrapportage alleen dat voor het overige geen visueel waarneembare asbestverdachte of asbesthoudende toepassingen in de woning zijn aangetroffen, hetgeen vrijgekomen niet-hechtgebonden asbest in de woning niet uitsluit, aldus [appellant]. Volgens [appellant] zijn monsters uit zijn woning genomen om dat te kunnen onderzoeken, maar is daarvan niets terug te vinden in de briefrapportage. [appellant] betoogt dat uit foto’s blijkt dat in een kapotte muur in ieder geval niet-hechtgebonden bruin asbest (amosiet), vermengd met cement in brokkelige en verpulverde staat aanwezig is dat moet zijn vrijgekomen in de woning doordat het niet-hechtgebonden is en kapot is gegaan.
Verder zou volgens een brochure van Stadgenoot in elk geval asbest aanwezig zijn in de doorvoeren van het toilet en de badkamer en in de ventilatiepijpen in de berging. Volgens [appellant] blijkt uit een certificaat en uit foto’s dat in de berging die behoort bij zijn appartement is gesloopt en asbest is verwijderd. Vanwege het slopen en verwijderen was Stadgenoot verplicht een melding te doen, waarbij verplicht een asbestinventarisatierapport aan het algemeen bestuur moest worden verstrekt, zo voert [appellant] aan.
4. Volgens het algemeen bestuur is voor de woning van [appellant] nooit een melding voor asbestverwijdering bij het stadsdeel binnengekomen. Volgens het algemeen bestuur kan een mogelijke verklaring hiervoor zijn dat de stukken waarop [appellant] zich beroept niet specifiek betrekking hebben op zijn woning aan de [locatie 1], maar op de woning op de begane grond, [locatie 2]. Een melding voor de woning [locatie 1] behoefde dan immers niet te worden ingediend en kan om die reden niet in het archief aanwezig zijn, aldus het algemeen bestuur.
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3429), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Volgens het algemeen bestuur heeft het naar aanleiding van twee tussenuitspraken van de rechtbank alle stukken over asbest in het wooncomplex waarvan de woning van [appellant] deel uitmaakt aan hem en de rechtbank toegezonden, maar zit tussen die stukken geen melding over de woning van [appellant]. Voor zover [appellant] wijst op de briefrapportage over zijn woning stelt hij weliswaar terecht dat die rapportage de aanwezigheid van niet-visueel waarneembaar asbest in zijn woning niet uitsluit, maar daaruit volgt nog niet dat bij de asbestinventarisaties die in zijn woning hebben plaatsgevonden asbest is aangetroffen die Stadgenoot ertoe heeft gebracht om asbest uit zijn woning te verwijderen waarvoor een melding is gedaan bij het algemeen bestuur, met bijbehorende rapporten. Ook uit het door [appellant] ingebrachte fotomateriaal waaruit volgens hem blijkt dat in zijn woning asbest aanwezig is, volgt niet dat daarvan een dergelijke melding is gedaan. In deze procedure gaat het niet om de vraag of ten onrechte geen melding is gedaan bij het algemeen bestuur en ook niet om de vraag of in de woning van [appellant] voldoende deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van asbest. In eerste instantie gaat het in deze procedure om de vraag of de stelling van het algemeen bestuur dat onder het algemeen bestuur niet meer stukken over asbest in de woning van [appellant] berusten of behoren te berusten dan de briefrapportage niet ongeloofwaardig kan worden geacht.
Voor zover [appellant] aanvoert dat in de berging bij zijn woning asbest is verwijderd, is van belang dat bij de door het algemeen bestuur overgelegde stukken een melding zit voor het saneren van de asbesthoudende kanalen uit de berging voor het adres [locatie 2] en een "Bevindingenrapport wettelijke eindcontrole na asbestsanering". Voor zover [appellant] betoogt dat het algemeen bestuur met deze melding een asbestinventarisatierapport had moeten ontvangen, gelet op artikel 1.26, zesde lid, aanhef en onder g, van het Bouwbesluit 2012, is het volgende van belang. Uit deze bepaling volgt dat, indien op grond van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 een asbestinventarisatierapport is vereist, bij de sloopmelding aan het bevoegd gezag het asbestinventarisatierapport wordt verstrekt, dan wel een eindbeoordeling als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid van het besluit. Dat een sloopmelding is gedaan bij het algemeen bestuur, betekent dus niet zonder meer dat het algemeen bestuur gelet op de door [appellant] aangehaalde bepaling moet beschikken over een asbestinventarisatierapport.
De Afdeling acht de stelling van het algemeen bestuur dat het niet over meer stukken over asbest in de woning van [appellant] beschikt dan aan hem zijn verstrekt niet ongeloofwaardig. Het aangevoerde geeft de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat onder het algemeen bestuur nog stukken berusten of hadden behoren te berusten die gelet op zijn verzoek ten onrechte nog niet zijn overgelegd.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017
528.