ECLI:NL:RVS:2017:1597

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
201703818/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 24 januari 2017 was afgewezen. Tevens was de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en was er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag had op 2 mei 2017 het beroep van de vreemdeling tegen deze besluiten ongegrond verklaard en voor een deel niet-ontvankelijk verklaard.

De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet en de verstrekkingen op basis van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers niet zouden worden beëindigd tijdens de behandeling van het hoger beroep. De staatssecretaris erkende dat de vreemdeling in Syrië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, maar stelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in hoger beroep zou worden vernietigd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen en heeft het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Er was geen grond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 juni 2017.

Uitspraak

201703818/2/V2.
Datum uitspraak: 14 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 mei 2017 in zaak nr. 17/3046 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 2 mei 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet, dan wel dat de verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, worden beëindigd gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep.
2.    De staatssecretaris heeft te kennen gegeven dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Syrië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat de vreemdeling om die reden dan ook niet zal worden uitgezet naar Syrië. Nu er voorts thans geen grond is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
3.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Loon
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017
284-806.