201609104/1/A2.
Datum uitspraak: 14 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 december 2015 in zaak nr. 15/543 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal.
Procesverloop
Bij brief van 4 juni 2014 heeft het college [appellant] meegedeeld de tegemoetkoming in de kosten van zijn ziektekostenverzekering niet uit te betalen.
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.L.E. Laudy, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is lid geweest van de raad van de gemeente Voerendaal. Na eerdere mondelinge verzoeken heeft [appellant] op 5 januari 2014 de griffie van deze gemeente per e-mail verzocht om uitbetaling van een tegemoetkoming in de kosten van zijn ziektekostenverzekering. Vervolgens heeft [appellant] op 25 april 2014 het college schriftelijk verzocht om uitbetaling van deze kosten over de periode april 2009 tot november 2013.
De tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering was in een gemeentelijke verordening geregeld. Het college is niet tot uitbetaling hiervan overgegaan omdat het artikel van de gemeentelijke verordening dat zag op deze tegemoetkoming per 12 december 2013 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 is ingetrokken. Gelet hierop bevat de brief van 4 juni 2014 volgens het college geen besluit. Het college heeft het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 22 januari 2015 dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college wat betreft de tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering geen bevoegdheid meer heeft en dat daarom geen sprake is van een besluit. Zij heeft het beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn recht op een tegemoetkoming in de kosten van zijn ziektekostenverzekering rechtstreeks voortvloeit uit de gemeentelijke verordening. In dit verband voert hij aan dat aan de tegemoetkoming geen voorwaarden zijn gesteld en dat aan uitbetaling geen aanvraag ten grondslag hoeft te worden gelegd. Voorts betoogt hij dat de intrekking van het desbetreffende artikel van de gemeentelijke verordening met terugwerkende kracht in strijd is met het recht.
Wettelijk kader
3. Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."
Artikel 11, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden luidde tot 1 juli 2014: "De raad kan bij verordening bepalen dat een lid van de raad ten laste van de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering ontvangt van € 175 per jaar."
Artikel 13a, eerste lid, van de Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2007 (ook: de gemeentelijke verordening) luidde tot 12 december 2013: "De tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden bedraagt € 175 per jaar."
In het derde lid van dit artikel staat: "De betaling van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in maandelijkse termijnen."
Beoordeling hoger beroep
4. De gemeentelijke verordening voorziet niet in regelgeving, die inhoudt dat een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering op aanvraag geschiedt. Ook wordt artikel 13a niet genoemd in het hoofdstuk in deze verordening over de procedure van de declaratie. Gelet hierop en gezien de bewoordingen van artikel 13a, eerste en derde lid, van de gemeentelijke verordening vloeit het recht op een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering rechtstreeks uit deze verordening voort. Dit betekent dat het college uit eigen beweging gehouden was de tegemoetkoming over de periode april 2009 tot november 2013 aan [appellant] te betalen. Hier was dan ook geen rechtshandeling meer voor nodig. De brief van het college van 4 juni 2014 is niet op rechtsgevolg gericht en houdt daarom geen publiekrechtelijke rechtshandeling in. Die brief betreft immers de weigering van het college om tot uitbetaling over te gaan; het gaat met andere woorden om een weigering van het college een feitelijke handeling te verrichten. De conclusie is dan ook dat de brief van het college van 4 juni 2014 geen besluit inhoudt in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Dit laatste betekent dat het college het bezwaar van [appellant] daartegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Een oordeel over de door [appellant] in hoger beroep aangevoerde grond dat de intrekking van artikel 13a van de gemeentelijke verordening met terugwerkende kracht in strijd is met het recht is derhalve niet aan de Afdeling. Deze kan [appellant] in een eventuele procedure bij de burgerlijke rechter naar voren brengen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient gezien het onder 1 vermelde oordeel van de rechtbank met verbetering van de gronden te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bindels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017
85.