201605093/1/R3.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Gorredijk, gemeente Opsterland,
en
de raad van de gemeente Opsterland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Gorredijk Bedrijventerreinen" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Kramer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de bedrijventerreinen Overtoom en Tolbaas in Gorredijk. Het perceel [locatie] (hierna: het perceel) ligt op het bedrijventerrein Overtoom. Op dit perceel is het makelaarskantoor van [appellante] gevestigd. [appellante] kan zich niet met het plan verenigen omdat het plan volgens haar ten onrechte geen bedrijfswoning op het perceel mogelijk maakt en heeft daarom beroep tegen het plan ingesteld.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3. Het beroep van [appellante] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" voor het perceel [locatie], voor zover aan dat perceel niet de aanduiding "bedrijfswoning" is toegekend.
Beleid inzake bedrijfswoningen
4. [appellante] betoogt dat de raad ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan ten onrechte de mogelijkheid om op dit perceel een bedrijfswoning op te richten heeft laten vervallen, nu de raad aan de gronden van dit perceel niet de aanduiding "bedrijfswoning" heeft toegekend. [appellante] stelt dat dit in strijd is met het gemeentelijke beleid om bestaande bedrijfswoningen specifiek aan te duiden. In dat kader wijst zij erop dat de voorgaande bestemmingsplannen wel voorzagen in een mogelijkheid om op het perceel een bedrijfswoning op te richten en dat het pand op haar perceel oorspronkelijk als bedrijfswoning is gebouwd. Gelet hierop is [appellante] van mening dat het pand op haar perceel in planologisch opzicht dient te worden aangemerkt als een bestaande bedrijfswoning. [appellante] heeft hierbij opgemerkt dat de in het verleden gevoerde vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om op het perceel een makelaarskantoor mogelijk te maken, de destijds geldende bestemming die een bedrijfswoning op het perceel toestond niet heeft gewijzigd en zij destijds nadrukkelijk heeft verzocht om de mogelijkheid tot een bedrijfswoning te behouden.
4.1. De raad stelt dat het perceel overeenkomstig het feitelijke gebruik is bestemd. Verder stelt de raad dat het perceel op het bedrijventerrein Overtoom ligt en dat het gemeentelijke beleid erop is gericht om op dit bedrijventerrein geen nieuwe bedrijfswoningen toe te staan.
4.2. Aan de gronden van het perceel is onder meer de bestemming "Bedrijventerrein - 1" toegekend.
Artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, onder 18, van de planregels luidt: "De voor "Bedrijventerrein - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning"."
Omdat deze aanduiding niet aan de gronden van het perceel is toegekend, is een bedrijfswoning op het perceel niet toegestaan.
4.3. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat de bedrijvigheid in Gorredijk zich van oudsher vestigde aan de westzijde van Gorredijk. Ten tijde van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Overtoom was de milieuwetgeving nog niet van dien aard dat bedrijfswoningen vanuit milieuoogpunt een probleem zouden kunnen gaan vormen voor de bedrijvigheid op het bedrijventerrein. Nadien is volgens de raad de milieuwetgeving gewijzigd, met als voornaamste doel de bescherming van mens en leefomgeving. Gelet op de problematiek van de afsplitsing van vrijkomende bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Overtoom, waar zwaardere bedrijvigheid is gevestigd, en de keuze voor een bedrijventerrein met een speciaal woon- en werkprofiel op het bedrijventerrein Tolbaas, heeft de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de keuze gemaakt om alleen de bestaande bedrijfswoningen op het bedrijventerrein Overtoom als zodanig te bestemmen en de oprichting van nieuwe bedrijfswoningen op dit bedrijventerrein uit te sluiten zodat zwaardere bedrijvigheid niet in haar exploitatie wordt beperkt.
Voor zover [appellante] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met dit beleid omdat sprake is van een bestaande bedrijfswoning, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling stelt verder vast dat het op het perceel aanwezige pand sinds 2006 in gebruik is als makelaarskantoor. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met het genoemde beleid. Het betoog faalt.
Bedrijfswoning en bedrijven in de omgeving
5. [appellante] voert verder aan dat het laten vervallen van de mogelijkheid om op het perceel een bedrijfswoning op te richten vanuit het oogpunt van milieuhinder door bedrijvigheid niet nodig is. Zij wijst erop dat in de directe omgeving van het perceel geen bedrijven met grote milieubelastende activiteiten gevestigd zijn. Verder staan op het bedrijventerrein diverse bedrijfswoningen en ligt ten zuiden van het bedrijventerrein een woonwijk, waardoor de bedrijven in hun exploitatie reeds worden beperkt.
5.1. De raad stelt dat voor het bepalen van mogelijke milieuhinder door bedrijven van de planologisch mogelijk gemaakte situatie dient te worden uitgegaan. De raad heeft er daarbij op gewezen dat het plan in de omgeving van het perceel bedrijven toestaat tot en met milieucategorie 3.2.
5.2. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de raad een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellante] om op het perceel een bedrijfswoning te kunnen oprichten dan aan het met het beleid beoogde doel. Voor zover [appellante] in dat kader heeft betoogd dat in de omgeving geen bedrijven met grote milieubelastende activiteiten gevestigd zijn, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het bepalen van mogelijke milieuhinder door bedrijven dient te worden uitgegaan van de planologische mogelijkheden in plaats van de feitelijke situatie ter plaatse. Nu het plan in de omgeving van het perceel bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toestaat, kan het toestaan van een nieuwe bedrijfswoning de exploitatiemogelijkheden van deze bedrijven vanwege mogelijke milieuhinder beperken. Wat betreft de door [appellante] genoemde bedrijfswoningen en de woonwijk aan de zuidzijde van het plangebied, overweegt de Afdeling dat de raad in het plan overeenkomstig het genoemde beleid de bestaande bedrijfswoningen als zodanig heeft bestemd. Verder heeft de raad erop gewezen dat bij de milieuzonering van het bedrijventerrein met de woonwijk rekening is gehouden, omdat in de nabijheid van die woonwijk alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Dit standpunt komt de Afdeling niet onjuist voor. Het betoog faalt.
Schade
6. [appellante] betoogt dat zij door het laten vervallen van de mogelijkheid om op het perceel een bedrijfswoning op te richten onevenredige financiële schade ondervindt, omdat de financiering voor de aankoop van het perceel in 2007 mede was gebaseerd op de mogelijkheid om op het perceel een bedrijfswoning te hebben.
6.1. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel en het daarop staande pand betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat overigens een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. Het betoog faalt.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om aan de gronden van het perceel de aanduiding "bedrijfswoning" toe te kennen.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Koeman w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
288-817.