201702516/1/V3.
Datum uitspraak: 12 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2017 in zaak nr. 17/5161 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 21 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de Libische nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daartoe heeft zij overwogen dat de staatssecretaris heeft opgemerkt dat hij niet beschikt over informatie met betrekking tot afgegeven laissez-passers of terugkeer in 2016 en 2017 en dat het de rechtbank dan ook niet duidelijk is geworden of in die jaren sprake is geweest van enige daadwerkelijke gedwongen of vrijwillige terugkeer naar Libië. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring om die reden van meet af aan onrechtmatig geacht.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zicht op uitzetting van de vreemdeling naar Libië binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat tussen 2015 en februari 2017 125 aanvragen om een laissez-passer zijn ingediend bij de Libische autoriteiten. Hiervan zijn er negen ingewilligd, te weten vijf in 2015 en vier in 2016. In 2015 heeft een uitzetting naar Libië met een laissez-passer plaatsgevonden en in 2016 is een vreemdeling naar Libië uitgezet op grond van een paspoort, aldus de staatssecretaris. Voorts wijst de staatssecretaris erop dat de consul mondeling heeft toegezegd dat aan de vreemdeling een laissez-passer zal worden verstrekt. Nu van de vreemdeling in beginsel kan worden verlangd dat hij tegenover de Libische autoriteiten verklaart vrijwillig te willen terugkeren moet zicht op uitzetting aanwezig worden geacht, aldus de staatssecretaris.
2.1. De door de staatssecretaris in hoger beroep ingebrachte informatie is een voortzetting van het debat in eerste aanleg bij de rechtbank, zodat geen sprake is van strijd met artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
2.2. Uit de door de staatssecretaris verstrekte informatie blijkt dat de diplomatieke vertegenwoordiging van Libië in 2015 en 2016 in totaal negen laissez-passers heeft afgegeven. Voorts blijkt uit een door de staatssecretaris overgelegd overzicht dat de consul tijdens een bezoek van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) aan de Libische ambassade op 26 september 2016 heeft verklaard voor de vreemdeling een laissez-passer af te geven, met dien verstande dat, indien de vreemdeling weer in beeld is bij de DT&V, hij nog eenmaal dient te worden gepresenteerd. De omstandigheid dat de consul voorafgaand aan de afgifte van de laissez-passer nog een laatste presentatie van de vreemdeling noodzakelijk acht, maakt - anders dan de vreemdeling stelt - niet dat van een toezegging van de consul geen sprake is. De staatssecretaris betoogt voorts terecht dat de vreemdeling actieve en volledige medewerking dient te verlenen aan het verkrijgen van de voor de uitzetting benodigde documenten, waaronder een presentatie bij de Libische vertegenwoordiging. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling, indien hij zijn medewerking verleent, geen laissez-passer van de Libische autoriteiten kan krijgen. Bovendien heeft in 2015 een uitzetting naar Libië plaatsgevonden op grond van een laissez-passer. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zicht op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn ontbreekt.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 6 maart 2017 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2017 in zaak nr. 17/5161;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2017
633.