ECLI:NL:RVS:2017:1521
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
Op 6 juni 2016 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 3 januari 2017 ongegrond. De vreemdeling ging vervolgens in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 20 april 2017 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoek geen andere strekking heeft dan te bepalen dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. Gezien de argumenten in het hogerberoepschrift is het niet uitgesloten dat de eerdere uitspraak niet in stand zal blijven. De schriftelijke uiteenzetting van de vreemdeling biedt geen bijzondere belangen die nopen tot onmiddellijke uitvoering van de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen en bepaald dat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2017.