ECLI:NL:RVS:2017:148

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
201608378/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Plassengebied Loosdrecht 2013

Op 25 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker, wonend te Loosdrecht, en de raad van de gemeente Wijdemeren. Het geschil betreft het bestemmingsplan "Plassengebied Loosdrecht 2013", dat op 7 juli 2016 door de raad is vastgesteld. De verzoeker, die sinds 1992 eigenaar is van een perceel in Loosdrecht, heeft beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan, omdat aan zijn perceel de bestemming "Natuur" is toegekend, terwijl hij het perceel wil inrichten als tuin. De verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreest voor verdere afkalving van het eiland dat deel uitmaakt van zijn perceel.

Tijdens de zitting op 10 januari 2017 is het verzoek behandeld. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, heeft betoogd dat het aanbrengen van oeverbescherming en het ophogen van het eiland noodzakelijk zijn om verdere schade aan zijn eigendom te voorkomen. De raad van de gemeente Wijdemeren heeft echter betwist dat het gebruik van het perceel als tuin onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan valt en heeft gesteld dat de natuurbestemming niet uitvoerbaar is.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verleende omgevingsvergunning voor het aanbrengen van een beschoeiing op grond van het vorige bestemmingsplan het verzoek om een voorlopige voorziening niet rechtvaardigt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is voor het ophogen van het eiland, omdat de verzoeker recent is begonnen met werkzaamheden en de situatie kan wachten op de uitspraak in de bodemprocedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201608378/2/R1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren,
en
de raad van de gemeente Wijdemeren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Plassengebied Loosdrecht 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. D. Korsse, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door H.J.W. van Emmerik, zijn verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] is sinds 24 juni 1992 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Loosdrecht, sectie F nummer 888, gelegen ter hoogte van de [locatie] te Loosdrecht (hierna: het perceel). In het plan is aan het perceel de bestemming "Natuur" toegekend. Het perceel bestaat uit water waarbinnen zich een eiland, volgens de raad een zogenoemde zod, bevindt. [verzoeker] wenst het eiland in te richten ten behoeve van het gebruik als tuin en heeft daartoe verschillende werkzaamheden verricht. Tussen het eiland en het vaste land bestaat geen vaste verbinding. [belanghebbende] woont op het perceel [locatie] en de bij zijn woning behorende tuin grenst aan het perceel.
3. [verzoeker] betoogt dat het inrichten van het perceel ten behoeve van het gebruik als tuin is toegestaan binnen de bestemming "Woongebied - villa’s - Wv", die in het vorige bestemmingsplan "Eerste herziening bestemmingsplan Plassengebied" aan het perceel is toegekend. Met het aan het perceel toekennen van de bestemming "Natuur" is het bestaande gebruik van het perceel als tuin ten onrechte niet als zodanig bestemd en daarmee onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan gebracht. [verzoeker] is al geruime tijd bezig om de benodigde toestemming te verkrijgen om het perceel opnieuw in te richten, maar hij wordt door verschillende procedures daarin belemmerd. Aanvankelijk was het zijn bedoeling om op het perceel een woning te bouwen, maar gebleken is dat dit op grond van het vorige bestemmingsplan niet mogelijk was. Vervolgens heeft hij besloten om het perceel in te richten als tuin, hetgeen onder het vorige bestemmingsplan volgens hem was toegestaan, en het als tuin in gebruik te nemen. Hij heeft daartoe de op het perceel aanwezige houtopstand gesnoeid en gekapt en graaf- en dempingswerkzaamheden verricht. Om verdere afkalving van het eiland te voorkomen is het noodzakelijk om een oeverbescherming aan te brengen door middel van een beschoeiing, waarvoor hij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen heeft ingediend. Verder is het voor de versteviging van het eiland en het voortzetten van het bestaande legale gebruik als tuin nodig om de grond op te hogen, terwijl van de zijde van de raad is gesteld dat deze ophoogwerkzaamheden onder de in het plan aan het perceel toegekende bestemming "Natuur" zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning niet zijn toegestaan. Door het niet kunnen uitvoeren van de noodzakelijke oeverbescherming en het voor de verdere versteviging verrichten van ophoogwerkzaamheden, zal de afkalving van het eiland volgens [verzoeker] verder gaan, met als gevolg dat grote delen van zijn eigendom verloren gaan, wat tot aanzienlijke financiële schade zal leiden. [verzoeker] stelt dat het aanbrengen van de oeverbescherming en het ophogen van het eiland met grond ten behoeve van het gebruik als tuin geen onomkeerbare gevolgen zullen hebben, omdat het eiland niet in gebruik is als natuur en daar evenmin beschermingswaardige natuur aanwezig is. In het geval de bestemming "Natuur" in de bodemprocedure in stand wordt gelaten, heeft de tussentijdse versteviging en ophoging geen negatieve gevolgen voor de verwezenlijking van deze bestemming in de toekomst.
4. [verzoeker] betoogt verder dat het aan het perceel toekennen van de bestemming "Natuur" niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij voert hiertoe het volgende aan.
De raad heeft niet gemotiveerd waarom het bestaande gebruik met het oog op een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is. De raad neemt onterecht het standpunt in dat de bestaande bestemming "Woongebied - villa’s - Wv" ondoelmatig zou zijn, omdat binnen die bestemming geen reëel gebruik mogelijk is. De aanname van de raad dat op het perceel beschermingswaardige natuur aanwezig is die de toekenning van de natuurbestemming rechtvaardigt is onjuist, althans, de aanwezigheid daarvan is nooit aangetoond. De raad heeft het belang van het realiseren van natuur op het perceel niet afgewogen tegen zijn belang om het bestaande gebruik als tuin voort te zetten. De natuurbestemming is niet uitvoerbaar, omdat hij geen medewerking wil verlenen aan de realisatie daarvan en de raad evenmin bereid is om tot onteigening over te gaan.
5. Door de raad wordt niet langer betwist dat het gebruik van het perceel als tuin is toegestaan binnen de in het vorige bestemmingsplan aan het perceel toegekende bestemming "Woongebied - villa’s - Wv". Wel betwist de raad het standpunt van [verzoeker] dat het gebruik van het perceel als tuin als reeds bestaand gebruik onder het vorige bestemmingsplan kan worden gezien en dat dit gebruik met de inwerkingtreding van het thans voorliggende plan onder het hierin opgenomen overgangsrecht valt. Hierbij acht de raad van belang dat het eiland tot maart 2016 was ingericht als natuurgebied en dat van enig ander feitelijk gebruik geen sprake was, dat pas in maart 2016 is begonnen met het kappen van de aanwezige houtopstand en dat het eiland is gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Eerst daarna en op het moment dat [verzoeker] bekend was met het voornemen van de raad om aan het perceel de bestemming "Natuur" toe te kennen, heeft [verzoeker] voortvarend werkzaamheden verricht om het perceel van natuurgebied om te vormen tot tuin. De raad en [belanghebbende] stellen zich op het standpunt dat het ophogen met grond van het eiland, dat als zogenoemd zod bestaat uit drijvend plantaardig materiaal, zal leiden tot het wegdrukken daarvan, wat onherstelbare schade voor de natuurwaarde tot gevolg heeft.
6. De beantwoording van de vragen of het in het plan aan het perceel toekennen van de bestemming "Natuur" in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en of het gebruik als tuin onder het overgangsrecht valt, vergt nader onderzoek, waarvoor deze procedure zich niet leent. De voorzieningenrechter zal beoordelen of in hetgeen [verzoeker] betoogt over de afkalving en de noodzaak tot ophoging van het eiland aanleiding bestaat om in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure met betrekking tot het bestreden plandeel een voorlopige voorziening te treffen en overweegt daartoe als volgt.
7. Voor zover [verzoeker] vreest voor verdere afkalving van het eiland en daarom een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, heeft de raad erop gewezen dat het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren inmiddels bij besluit van 20 december 2016 alsnog een omgevingsvergunning voor bouwen heeft verleend voor het maken van een oeverbescherming op het perceel. Deze omgevingsvergunning is verleend op grond van het vorige bestemmingsplan. Volgens de toelichting van de raad ter zitting kan op grond van deze omgevingsvergunning de benodigde beschoeiing worden aangebracht, ook in het geval na inwerkingtreding van het plan voor het perceel de bestemming "Natuur" geldt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft op de door [verzoeker] gewenste realisering van een beschoeiing waarmee verdere afkalving van het eiland kan worden voorkomen. Nu deze omgevingsvergunning is verleend op grond van het vorige bestemmingsplan, staat het thans voorliggende plan niet in de weg aan het gebruik maken van deze vergunning. Onder deze omstandigheden ontbreekt een voldoende spoedeisend belang om in zoverre een voorlopige voorziening te treffen.
8. [verzoeker] betoogt dat naast het aanbrengen van een beschoeiing het voor een verdere versteviging van het eiland nodig is om dit met grond op te hogen. Het achterwege laten van deze ophoging zal volgens hem leiden tot het onderlopen van de door de beschoeiing ingesloten gronden met (regen)water, waardoor de kans bestaat dat het proces van afkalving van het eiland niet voldoende wordt tegengegaan. Ter zitting is van de zijde van de raad de mogelijkheid genoemd om de beschoeiing aan te brengen met een voorziening waardoor het overtollige (regen)water alsnog kan afvloeien, waarmee verdere afkalving eveneens wordt voorkomen. [verzoeker] heeft niet bestreden dat dit mogelijk is. De voorzieningenrechter acht het treffen van een dergelijke maatregel niet onevenredig bezwarend voor [verzoeker].
Voor zover [verzoeker] het ophogen van het eiland met grond nodig acht om voortvarend met de herinrichting van het eiland voor het gebruik als tuin verder te kunnen gaan, en dit voor de aanstaande zomerperiode gereed te kunnen hebben, overweegt de voorzieningenrechter dat hierin een onvoldoende spoedeisend belang is gelegen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [verzoeker], die al sinds 1992 eigenaar is van het eiland, vrij recent - partijen verschillen van mening over het tijdstip, namelijk in 2014 of 2016 - daadwerkelijk met werkzaamheden is begonnen om op een andere wijze van het perceel gebruik te gaan maken. Een verdere inrichting van het eiland voor het gebruik als tuin en het daarvoor volgens [verzoeker] benodigde ophogen met grond acht de voorzieningenrechter onder deze omstandigheid, bij afweging van alle betrokken belangen, niet zodanig zwaarwegend dat dit niet kan wachten op de uitspraak op het beroep in de bodemprocedure.
9. In hetgeen [verzoeker] betoogt ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om met betrekking tot het bestreden plandeel een voorlopige voorziening te treffen. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Plambeck
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
159.