201606727/1/A2.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
Digeketen B.V., gevestigd te Breda,
verzoekster,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016 in zaak nr. 201507163/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 juli 2016 in zaak nr. 201507163/1/A2 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van Digeketen om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Digeketen heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Digeketen heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 mei 2017, waar Digeketen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S.L. Klein Breteler en drs. N.A. Liborang, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De uitspraak van 20 juli 2016, waarvan Digeketen herziening verzoekt, heeft betrekking op een verzoek om subsidie voor de ontwikkeling van een digitaal persoonlijk gezondheidsdossier. De staatssecretaris heeft dat verzoek afgewezen. Voor zover het project valt binnen het beleidsterrein gezondheidszorg geldt volgens de staatssecretaris dat hij niet de door Digeketen gestelde lacune in het bestaande Landelijke Schakelpunt ziet, en hij bovendien niet meer verantwoordelijk is voor digitale patiëntinformatie. Voor zover het project valt onder het beleidsterrein maatschappelijke zorg is het verzoek afgewezen omdat de staatssecretaris geen meerwaarde ziet in het project van Digeketen ten opzichte van reeds ondersteunde initiatieven.
2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 20 juli 2016, voor zover thans van belang, geoordeeld dat de staatssecretaris bij het toewijzen van subsidieaanvragen veel beslissingsruimte toekomt. Dat Digeketen de standpunten van de staatssecretaris niet deelt, berust op een verschil van inzicht, en biedt geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag van Digeketen niet kon afwijzen. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat geen grond bestaat om aan te nemen dat de staatssecretaris de aanvraag, in strijd met het verbod op vooringenomenheid, op grond van persoonlijke belangen of voorkeuren heeft afgewezen.
3. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
4. De hierboven vermelde onder a, b en c in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb vermelde criteria zijn cumulatief. Een verzoek om herziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als aan al deze drie criteria is voldaan.
5. Digeketen stelt dat de staatssecretaris ter zitting een onjuiste verklaring heeft afgelegd en dat de Afdeling op grond daarvan een onjuiste beslissing heeft genomen. Daarbij doelt Digeketen op de verklaring van de staatssecretaris ter zitting dat hij niet de behoefte heeft dat de burger "aan de knoppen zit" als het gaat om zorg. Die verklaring valt volgens Digeketen niet te rijmen met de beleidsbrief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 juli 2014 aan de Tweede Kamer. Daarin schrijft de minister dat vooral zal worden ingezet op het breed benutten van succesvolle e-health initiatieven om de zorg te verbeteren en te bereiken dat mensen centraal staan in de zorg. Daarnaast wijst Digeketen op de inwerkingtreding van de Wet van 5 oktober 2016 tot wijziging van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens). Daarin is volgens Digeketen geregeld dat de burger recht heeft op digitale gezondheidsinformatie. Tot slot wijst Digeketen op de brief van de minister van 6 oktober 2016 aan de Tweede Kamer, waarin de minister te kennen geeft in de komende drie jaren 105 miljoen euro uit te trekken om patiënten digitaal toegang te gegeven tot hun gegevens bij het ziekenhuis. De voormelde wet en brief zijn evenmin te rijmen met de verklaring van de staatssecretaris ter zitting, aldus Digeketen.
6. Hetgeen Digeketen aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, levert gelet op het bepaalde in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb geen grond op voor herziening. De minister heeft de beleidsbrief op 2 juli 2014 aan de Tweede Kamer gezonden. Digeketen kon daarom vóór de uitspraak van 20 juli 2016 redelijkerwijs bekend zijn met de inhoud ervan, zodat de brief op grond van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet tot herziening kan leiden. De wet van 5 oktober 2016 en de brief van 6 oktober 2016 dateren van nà de uitspraak, en kunnen op grond van artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb ook niet tot herziening leiden.
7. Ook de gestelde onjuistheid van de verklaring van de staatssecretaris ter zitting, dat geen beleidsmatige behoefte bestaat om de burger "aan de knoppen" te hebben, levert geen grond voor herziening op omdat ook dit afstuit op het bepaalde in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Indien Digeketen zich niet in deze verklaring - waaraan de staatssecretaris geen herinnering heeft - kon vinden, had het op zijn weg gelegen de juistheid daarvan in de toen lopende procedure te weerspreken.
8. Hetgeen Digeketen voor het overige heeft aangevoerd, komt erop neer dat Digeketen het niet eens is met de uitspraak van 20 juli 2016. Het buitengewone rechtsmiddel van herziening dient er niet toe een partij de gelegenheid te bieden om een geschil naar aanleiding van de uitspraak waarbij daarover is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen en daarmee het in hoger beroep gevoerde debat te heropenen. De Afdeling zal het voor het overige aangevoerde daarom onbesproken laten.
9. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Baart
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
799.