ECLI:NL:RVS:2017:1465

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
201703284/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor winkelruimte en uitweg in Noordwijk

Op 2 juni 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin Bravahold N.V. een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. Deze besluiten betroffen de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een winkelruimte en het aanleggen van een uitweg op het perceel aan de Bronckhorststraat 69 te Noordwijk. Bravahold, eigenaar van een nabijgelegen woon- en winkelcomplex, voerde aan dat het bouwplan in strijd is met de bestemmingsplanregels, specifiek artikel 6.2.2, dat het bouwen van bepaalde functies op verdiepingen uitsluit.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan 'Noordwijk Binnen' van toepassing is en dat de rechtbank eerder het beroep van Bravahold ongegrond had verklaard. De voorzieningenrechter twijfelde echter aan de juistheid van deze uitspraak en oordeelde dat er aanleiding was om de besluiten van het college te schorsen. Dit betekent dat de uitvoering van de omgevingsvergunning tijdelijk is stopgezet totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan Bravahold, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is voor de uiteindelijke uitspraak in de bodemprocedure.

Uitspraak

201703284/2/A1.
Datum uitspraak: 2 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
Bravahold N.V., gevestigd te Sassenheim, gemeente Teylingen,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 23 februari 2017 in zaak nrs. 17/391 en 17/390 in het geding tussen:
Bravahold
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een winkelruimte en het aanleggen van een uitweg op het perceel aan de overzijde van de Bronckhorststraat 69 te Noordwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college, voor zover thans van belang, het door Bravahold daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2015 gewijzigd in die zin dat omgevingsvergunning wordt verleend voor de aangepaste tekeningen en een aanvullende voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden.
Bij uitspraak van 23 februari 2017 heeft de rechtbank het door Bravahold daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Bravahold hoger beroep ingesteld.
Bravahold heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 mei 2017, waar Bravahold, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker en mr. V.R.C. van Ahee, beiden advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te Den Bosch, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bouwplan voorziet naast het aanleggen van een in- en uitweg in het bouwen van een winkelruimte waarin een Albert Heijn-supermarkt zal worden gevestigd. Het te bouwen gebouw zal bestaan uit een begane grondlaag en een verdieping. Op de begane grondlaag is de supermarkt en het magazijn voorzien en op de verdieping is kantoorruimte, werkruimte en een kantine voor het personeel van de supermarkt voorzien. Bravahold is eigenaresse van een woon- en winkelcomplex op het naastgelegen perceel. Bravahold verhuurt dit complex aan winkelbedrijven en bewoners. Een van de huurders exploiteert in dit complex een Dirk van den Broek-supermarkt.
Op het perceel is het bestemmingsplan "Noordwijk Binnen" (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
3. Bravahold heeft verzocht om de besluiten van 7 juli 2015 en 6 december 2016 te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met de bouwregels die gelden voor de op het perceel rustende bestemming "Centrum". Volgens Bravahold is het in strijd met artikel 6.2.2 van de planregels dat op de verdieping kantoor- en werkruimtes zijn voorzien.
3.1. Artikel 6.1. van de planregels luidt: "De voor "Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan-huis-verbonden beroep en bedrijf;
c. winkels, waaronder supermarkten;
d. kantoren;
e. dienstverlening;
f. maatschappelijke voorzieningen;
g. bedrijven zoals bedoeld in artikel 27.2 van deze regels;
h. horecabedrijven in de categorie 2 ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2";
i. een parkeergarage ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage";
j. een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang";
met daarbij behorende:
k. erven en open terreinen zoals parkeer-, opslag-, laad- en losplaatsen."
Artikel 6.2.2 luidt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. winkels, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en horeca zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag en eventueel daaronder gelegen kelderverdiepingen;
c. de bouw- en goothoogte mogen niet meer bedragen dan staat aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)."
3.2. In geschil is de vraag of de planwetgever met artikel 6.2.2, onder b, van de planregels heeft beoogd de in artikel 3.1, onder c tot en met h, van de planregels genoemde functies uit te sluiten op verdiepingen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de tekst van artikel 6.2.2, onder b, van de planregels, op voorhand aanleiding voor het oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dit betekent dat de voorzieningenrechter betwijfelt of de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk van 7 juli 2015, kenmerk HZ_WABO-20140358, en 6 december 2016, kenmerk 2016129581;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk tot vergoeding aan Bravahold N.V. van bij haar in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk aan Bravahold N.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Koeman
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017
531.