ECLI:NL:RVS:2017:1424

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
31 mei 2017
Zaaknummer
201607030/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van remigratievoorzieningen en de toepassing van beleidsregels

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 22 augustus 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de remigratievoorzieningen die hem eerder waren toegekend op basis van de Remigratiewet. De Raad van bestuur had op 23 september 2015 besloten om de aan [appellant] toegekende voorzieningen in te trekken, omdat hij niet binnen de gestelde termijn van 16 september 2015 naar Turkije was vertrokken. [appellant] voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een verlenging van de vertrektermijn rechtvaardigden, zoals de zorg voor zijn schoolgaande kinderen en gezondheidsklachten van zijn echtgenote.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 april 2017 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Gürses, terwijl de raad van bestuur werd vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de raad van bestuur de intrekking van de voorzieningen kon handhaven. De omstandigheden die [appellant] aanvoerde, zoals de zorg voor zijn kinderen en de gezondheid van zijn vrouw, waren niet zodanig bijzonder dat de raad van bestuur van zijn beleid had moeten afwijken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201607030/1/V6.
Datum uitspraak: 31 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 augustus 2016 in zaak nr. 16/1479 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de raad van bestuur de aan [appellant] bij besluit van 16 september 2014 krachtens de Remigratiewet toegekende voorzieningen ingetrokken.
Bij besluit van 11 februari 2016 heeft de raad van bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, en de raad van bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 16 september 2014 heeft de raad van bestuur aan [appellant], op zijn verzoek van 12 mei 2014, krachtens de Remigratiewet voorzieningen toegekend. De raad van bestuur heeft hierbij bepaald dat [appellant] uiterlijk op 16 maart 2015 uit Nederland moet vertrekken naar zijn land van bestemming Turkije. Bij besluit van 18 februari 2015 heeft de raad van bestuur de vertrektermijn op verzoek van [appellant] verlengd tot 16 september 2015. In antwoord op een tweede verzoek van [appellant] om verlenging van de vertrektermijn heeft de raad van bestuur de toegekende remigratievoorzieningen ingetrokken, omdat [appellant] niet binnen de hem gestelde verlengde termijn is vertrokken.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een zodanig klemmend belang dat voortzetting van het uitstel van de verplichting om te vertrekken noodzakelijk maakt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de raad van bestuur had moeten afwijken van het ter zake gevoerde beleid. Hij voert aan dat de zaken omtrent zijn schoolgaande kinderen goed geregeld moeten zijn hetgeen ten tijde van belang nog niet het geval was, dat de uitschrijving uit de basisregistratie personen onnodig lang heeft geduurd en dat de gezondheidsklachten van zijn echtgenote verder uitstel van het vertrek noodzakelijk maken. Bovendien had een medewerker van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) aanvankelijk telefonisch toestemming verleend de vertrektermijn met enige dagen te verlengen, aldus [appellant]. [appellant] betoogt dat de raad van bestuur onder deze omstandigheden ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.1.    Het enig artikel van het Besluit van 7 april 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet), Stb. 2014, 156, luidt: 'De Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (Heroverweging Remigratiewet), Stb. 2013, 331, treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.'
Artikel II van de Wet van 10 juli 2013, luidt als volgt: 'De artikelen 3, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 8g, tweede lid, van de Remigratiewet, zoals die luidden op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op personen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet: a. zijn geremigreerd of b. een ontvankelijke aanvraag tot toekenning van de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen in de zin van genoemde artikelen bij de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, hebben ingediend.'
Artikel 18 van het Besluit van 1 maart 2014 houdende voorschriften ter uitvoering van de Remigratiewet en tot wijziging van enige andere algemene maatregelen van bestuur (Remigratiebesluit), Stb. 2014, 99, luidt: ' Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet), Stb. 2013, 331, in werking treedt, […].
Artikel 17, eerste lid, van het Besluit van 1 maart 2014 luidt: 'De artikelen 10, eerste lid, onderdeel b, 12, vierde en vijfde lid, 13, eerste en vierde lid, en 15, eerste en vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet, en artikel 13 van het Besluit voorzieningen Remigratiewet, zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op personen die voor dat tijdstip zijn geremigreerd en basisvoorzieningen hebben ontvangen of een aanvraag tot toekenning van die basisvoorzieningen bij de Sociale verzekeringsbank hebben ingediend. Onder basisvoorzieningen worden verstaan de voorzieningen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.'
Artikel 13 van het Besluit voorzieningen Remigratiewet luidt: 'Indien de remigrant, en voor zover van toepassing, zijn partner en kinderen niet binnen een termijn van zes maanden na de datum van de beschikking tot toekenning van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste en tweede lid, van de wet, zijn geremigreerd, kan de beschikking geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, tenzij de remigrant of zijn partner van de overschrijding van die termijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.'
De SVB beleidsregel SB 1081 (hierna: de beleidsregel) luidt: '[…] De SVB ziet af van gehele of gedeeltelijke intrekking van de toekenningsbeschikking als aan de remigrant of zijn partner redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de overschrijding van de termijn van zes maanden. Van een dergelijke situatie is in de eerste plaats sprake als de belanghebbende voor afloop van de termijn van zes maanden bij de SVB een verzoek om uitstel heeft ingediend welk verzoek is gehonoreerd. De SVB verleent in ieder geval uitstel voor ten hoogste een half jaar in geval van:
 noodzakelijke medische behandeling van de remigrant of een van zijn gezinsleden, welke in Nederland moet plaatsvinden en niet binnen de oorspronkelijke termijn van een half jaar kan zijn voltooid;
 voltooiing van een schoolopleiding, studie of beroepsopleiding in Nederland van de remigrant of een van zijn gezinsleden;
 noodzakelijke afwikkeling van zakelijke belangen, mits de betrokkene zich voldoende heeft ingespannen om deze afwikkeling binnen de termijn van zes maanden te voltooien;
 andere gronden van vergelijkbaar belang en vergelijkbare urgentie. […]
Als de remigrant dan wel zijn gezinsleden een jaar na de dagtekening van de toekenningsbeschikking nog niet zijn vertrokken, gaat de SVB in ieder geval tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking over. De remigrant kan zolang hij in Nederland verblijft op een later moment een nieuwe aanvraag om remigratievoorzieningen indienen […].'
2.2.    Volgens de beleidsregel is verlenging van de termijn van zes maanden voor remigratie mogelijk wanneer de remigrant of zijn partner van de overschrijding van die termijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Indien de remigrant ook binnen de aldus verlengde termijn niet is vertrokken wordt in ieder geval tot gehele of gedeeltelijke intrekking overgegaan.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de zaken omtrent zijn schoolgaande kinderen ten tijde van belang nog niet goed waren geregeld en de uitschrijving uit de basisregistratie personen onnodig lang heeft geduurd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden aan een remigratie binnen de hem gestelde verlengde termijn in de weg hebben gestaan en hij zich voldoende heeft ingespannen deze zaken binnen deze termijn af te ronden. [appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de gezondheidstoestand van zijn vrouw aan een remigratie binnen de verlengde vertrektermijn in de weg staat, omdat zij tot maart 2016 medische behandelingen heeft ondergaan, derhalve tot ongeveer zes maanden voor het verstrijken van de verlengde vertrektermijn. Deze omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder in de zin van artikel 4:84 van de Awb en niet zodanig relevant dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen belang. De huidige gezondheidstoestand van zijn echtgenote en de omstandigheid dat [appellant], als gevolg van de wijziging van de Remigratiewet met ingang van 1 juli 2014 bij een nieuwe aanvraag om remigratievoorzieningen zal worden tegengeworpen dat hij niet aan de leeftijdseis voldoet, kunnen evenmin als zodanige omstandigheden worden aangemerkt. Voor zover [appellant] betoogt dat een medewerker van de SVB telefonisch heeft verklaard dat hij de verlengde vertrektermijn met enige dagen mocht overschrijden, heeft hij dit niet met stukken gestaafd, noch anderszins aannemelijk gemaakt. Reeds op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad van bestuur het besluit van 16 september 2014 heeft kunnen intrekken.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek om een verdere verlenging van de bij besluit van 18 februari 2015 verlengde vertrektermijn is ingediend nadat deze termijn was verstreken, behoeft dit betoog gelet op het vorenstaande geen bespreking.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Groenendijk
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017
164.