201604821/1/A1.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Silvolde, gemeente Oude IJsselstreek,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 mei 2016 in zaak nr. 15/5993 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] handelend onder de naam Oude IJssel uitvaartzorg een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een rouwhuiskamer met opbaarruimte en kantoorgedeelte op het perceel [locatie 1] te Silvolde (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 maart 2015 (lees: 7 april 2015) heeft het college het door [appellant] en anderen ingediende verzoek om handhavend optreden tegen het gebruik van het perceel als uitvaartonderneming, opbaarruimte en condoleanceruimte afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft het college het door [appellant] en anderen tegen de besluiten van 24 maart 2015 en 7 april 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en deze besluiten, onder aanvulling van de motivering van het besluit van 24 maart 2015, in stand te laten.
Bij uitspraak van 17 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2017, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigen], en het college, vertegenwoordigd door M. Nijman LLB en ing. D.G.A. Egberts, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [vergunninghouder] exploiteert een uitvaartonderneming. Na diverse gesprekken met onder meer een wethouder heeft zij van hem informeel toestemming gekregen om haar bedrijf te vestigen in het op het perceel aanwezige pand (hierna: het pand). [appellant] en anderen zijn omwonenden van het perceel. Zij vinden dat de vestiging van de rouwhuiskamer met opbaarruimte hun woongenot aantast, onder meer vanwege de dagelijkse confrontatie met de dood. Zij vrezen ook voor parkeeroverlast door bezoekers van de opbaarruimte. Nadat [appellant] en anderen het college hebben verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand door [vergunninghouder], heeft [vergunninghouder] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het door haar gewenste gebruik van het perceel. Omdat het gebruik van het pand als rouwhuiskamer met opbaarruimte en kantoorgedeelte in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Silvolde" (hierna: het bestemmingsplan) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Het heeft daarna het verzoek om handhavend optreden afgewezen.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen en dat het aanvankelijk illegale gebruik daarmee is gelegaliseerd. Het verzoek om handhaving is volgens de rechtbank om die reden terecht afgewezen. [appellant] en anderen zijn het hiermee niet eens.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor. Volgens hen wordt het op het perceel aanwezige pand dat voorheen een bijgebouw bij het pand [locatie 2] was, als gevolg van de verlening van de omgevingsvergunning een hoofdgebouw dat door middel van een eigen uitweg wordt ontsloten.
2.1. Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…).
Artikel 4 van bijlage II van het Bor luidt:
"Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…).
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
(…)."
2.2. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pand voorheen een bijgebouw was bij het pand [locatie 2] te Silvolde en dat de percelen thans kadastraal zijn gesplitst. Het pand is evenwel planologisch nog altijd een bijgebouw. De verlening van de omgevingsvergunning verandert dat niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omgevingsvergunning niet de bestemming van het pand wijzigt, maar alleen toestemming geeft voor het gebruik zoals dat is aangevraagd. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat in artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor geen onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Daargelaten dat het pand door de realisering van de uitweg naar de Oranjestraat niet verandert in een hoofdgebouw, geeft hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd om die reden geen grond voor het oordeel dat het college niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
3. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen en dat het plan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Daartoe voeren zij aan dat de rouwhuiskamer met opbaarruimte grote aantallen bezoekers zal aantrekken. Bovendien is de Oranjestraat een smalle straat en niet geschikt voor het verkeer - in het bijzonder de lijkwagens - dat door de rouwhuiskamer wordt aangetrokken. Gelet op deze context is de activiteit niet kleinschalig. Daarbij komt dat de aan de vergunning verbonden voorschriften die de kleinschaligheid moeten waarborgen volgens hen niet handhaafbaar zijn. Ten slotte vormt de dagelijkse confrontatie met de dood een belasting voor hun woon- en leefklimaat, aldus [appellant] en anderen.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft zij terecht van belang geacht dat de rouwhuiskamer met opbaarmogelijkheid een kleinschalig project is, hetgeen afdoende wordt gewaarborgd door de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden. Zo is in de vergunningsvoorwaarden opgenomen dat niet meer dan twee overledenen tegelijk mogen worden opgebaard, dat het pand alleen mag worden gebruikt om afscheid te nemen in kleine kring en dat afscheid nemen door grote groepen mensen niet is toegestaan, dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en dat het houden van condoleances in het pand niet is toegestaan. Voorts dient het directe zicht op het pand door een door [vergunninghouder] aan te planten coniferenhaag of andere vorm van afscheiding met een hoogte van circa 1,8 m te worden weggenomen en mogen de overledenen door de ramen van het pand niet zichtbaar zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de door [appellant] en anderen gevreesde dagelijkse confrontatie met de dood ondanks deze voorschriften aan hen wordt opgedrongen. Voor het oordeel dat de vergunningsvoorwaarden niet handhaafbaar zijn, wordt in het aangevoerde geen grond gevonden. Dat auto's in de Oranjestraat vrij kunnen worden geparkeerd, betekent niet dat het college jegens [vergunninghouder] niet handhavend kan optreden als het constateert dat bezoekers van de rouwhuiskamer niet op het perceel parkeren.
Dat de Oranjestraat naar [appellant] en anderen stellen een smalle straat is, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het project niet kleinschalig is. Daarbij is van belang dat het perceel direct achter het perceel [locatie 2] te Silvolde is gelegen en volgens de vergunningsvoorschriften ook alleen via de Berkenlaan mag worden ingereden door rouwauto's, zodat voor het vergunde gebruik van het pand slechts een klein gedeelte van de Oranjestraat nodig is. Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat het volgens hen mogelijk is dat per week 348 personen de rouwhuiskamer kunnen bezoeken, wordt overwogen dat zij deze berekening hebben gebaseerd op een bedrijfsplan van een willekeurige uitvaartonderneming dat zij op internet hebben gevonden. Niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre dit bedrijfsplan een met het project vergelijkbaar initiatief betreft, zodat daaraan reeds om die reden geen betekenis kan toekomen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte geen advies van een deskundige heeft gevraagd over de vraag of het project voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat in deze zaak aanvankelijk op 4 maart 2015 een ambtelijk advies is uitgebracht waarin aan het college is voorgesteld de omgevingsvergunning niet te verlenen, verplicht het college niet om bij afwijking van dat advies een deskundige te raadplegen over de vraag of de verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de argumenten voor het verlenen van de omgevingsvergunning heeft opgenomen in een memo van 16 maart 2016, en dat het aldus de voor- en nadelen van de verlening van de omgevingsvergunning op evenwichtige wijze tegen elkaar heeft afgewogen. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen zonder een deskundigenoordeel te hebben gevraagd over de ruimtelijke inpasbaarheid van de rouwhuiskamer.
5. [appellant] en anderen betogen voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de rouwhuiskamer met opbaarruimte is bedoeld als een centraal punt van waaruit uitvaarten plaatsvinden zodat de richtafstanden voor uitvaartcentra als bedoeld in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) van toepassing zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het vergunde gebruik niet gelijk kan worden gesteld met een uitvaartcentrum. Het project betreft een kleinschalige activiteit waar een overledene kan worden opgebaard en in kleine kring afscheid kan worden genomen en waar geen condoleances mogen plaatsvinden. De rechtbank heeft om die reden terecht overwogen dat het project vergelijkbaar is met een bedrijf aan huis en niet als een uitvaartcentrum als bedoeld in de VNG-brochure kan worden aangemerkt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Duifhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
724.