ECLI:NL:RVS:2017:1386

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
201609548/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bestemmingsplan Stadsrand Dalem Reeshofweide 2013, 2e herziening

Op 24 mei 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Vergil Vastgoed B.V. en de raad van de gemeente Tilburg. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan "Stadsrand Dalem Reeshofweide 2013, 2e herziening (woningbouw)" door de raad op 17 oktober 2016. Vergil Vastgoed B.V. heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat haar perceel aan de Langendijk 182 niet in het bestemmingsplan is opgenomen, terwijl zij daar woningbouw wil realiseren. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gronden van Vergil Vastgoed buiten het plangebied liggen en de woningbouwmogelijkheden op haar perceel niet direct worden beïnvloed door het bestemmingsplan.

Tijdens de zitting op 4 mei 2017 heeft Vergil Vastgoed haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoert dat er sprake is van ongelijke behandeling, omdat het bestemmingsplan wel woningbouw mogelijk maakt binnen het plangebied, maar niet op haar perceel dat direct ernaast ligt. De raad heeft echter aangegeven dat de begrenzing van het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant, die aan het perceel van Vergil Vastgoed de aanduidingen ‘Integratie Stad-Land’ en ‘Groenblauwe mantel’ heeft toegekend.

De Afdeling heeft overwogen dat Vergil Vastgoed ontvankelijk is in haar beroep, omdat haar belang bij de begrenzing van het plan betrokken is. De raad heeft beleidsruimte bij het vaststellen van de begrenzing, maar deze ruimte is niet onbeperkt. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde plangrens strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van Vergil Vastgoed is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201609548/1/R6.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Vergil Vastgoed B.V., gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadsrand Dalem Reeshofweide 2013, 2e herziening (woningbouw)" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Vergil Vastgoed beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Vergil Vastgoed en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2017, waar Vergil Vastgoed, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Beex en N. Andzic Msc, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet in de bouw van maximaal 380 woningen in de zogenaamde 'Stadsrand Dalem’. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Burgemeester Letschertweg in het westen, de Middeldijkdreef in het noorden, de Reedijkdreef, de Renesselaan en de Soerendonklaan in het oosten en de Dalemdreef in het zuiden. Vergil Vastgoed is eigenaar van gronden ten noorden van het plangebied, aan de Langendijk 182. Zij wenst hier ongeveer 30 woningen te realiseren.
Planbegrenzing
2.    Vergil Vastgoed betoogt dat haar perceel Langendijk 182 ten onrechte niet in het plan is opgenomen. Volgens haar worden gelijke gevallen ongelijk behandeld omdat het plan ontwikkeling van gronden voor woningbouw binnen het plangebied wel mogelijk maakt, maar op haar perceel, dat direct ten noorden van het plangebied ligt niet. Volgens haar behoren het plangebied en haar perceel aan de Langendijk 182 tot hetzelfde gebied met dezelfde achtergrond. Volgens haar is door fouten van de provincie Noord-Brabant en nalatigheid van de gemeente Tilburg om daarop actie te ondernemen, bij het opstellen van de Verordening Ruimte 2014 aan Stadsrand Dalem de structuur ‘Bestaand stedelijk gebied’ toegekend en aan haar perceel de structuur ‘Groenblauwe mantel’, waardoor een verschil in ontwikkelingsmogelijkheden voor woningbouw voor beide gebieden is ontstaan. Om deze ongelijkheid op te heffen zou de begrenzing van het bestemmingsplan aangepast moeten worden en haar perceel binnen het plangebied moeten komen te liggen. Ter zitting heeft Vergil Vastgoed toegelicht dat zij geen bezwaar heeft tegen de in het plan voorziene woningbouw.
2.1.    De raad stelt primair dat het beroep van Vergil Vastgoed niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien haar gronden buiten het plangebied liggen, de met het plan mogelijk gemaakte woningbouw geen invloed heeft op de eigen woningbouwplannen van Vergil Vastgoed en zij daarom geen rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit.
De raad stelt voorts geen aanleiding te hebben gezien om het perceel Langendijk 182 in het plan op te nemen. De raad heeft gesteld niet onwelwillend te staan tegenover enige woningbouw op het perceel van Vergil Vastgoed. Volgens de raad kan dat echter alleen binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening. In dat verband stelt de raad dat woningbouw aldaar moet passen binnen de Visie integratie stad-land Reeshof- en Dalemweide, die het college van burgemeester en wethouders op 24 mei 2016 heeft vastgesteld en die een uitwerking is van de Omgevingsvisie Tilburg 2040, die door de gemeenteraad in 2015 is vastgesteld. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat aan het perceel van Vergil Vastgoed in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Noord Brabant de aanduidingen ‘Integratie Stad-Land’ en ‘Groenblauwe mantel’ zijn toegekend, terwijl aan de gronden waarop het plan ziet de aanduiding ‘Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied’ is toegekend. Anders dan Vergil Vastgoed betoogt berusten die aanduidingen niet op door de provincie gemaakte fouten, aldus de raad.
2.2.    Wat betreft de stelling van de raad dat de belangen van Vergil Vastgoed niet rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het plan zijn betrokken en haar beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard moet worden, overweegt de Afdeling als volgt.
Het beroep van Vergil Vastgoed is gericht tegen de begrenzing van het plan. Vergil Vastgoed betoogt dat haar gronden, die direct ten noorden van het plangebied liggen ten onrechte niet bij het plan zijn betrokken. Haar belang is bij de begrenzing van het plan betrokken nu zij wil dat haar naastgelegen gronden deel gaan uitmaken van het de in het plan voorziene woningbouwlocatie. Vergil Vastgoed is dan ook ontvankelijk in haar beroep.
2.3.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.4.    Voor zover Vergil Vastgoed heeft betoogd dat, door de gekozen planbegrenzing gelijke gevallen ongelijk worden behandeld, nu het plan niet ziet op haar perceel en de door haar gewenste mogelijkheid om daar woningen mogelijk te maken, terwijl dat binnen het plangebied wel mogelijk wordt gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt. Aan het plangebied is in de Verordening Ruimte 2014 de aanduiding ‘Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied’ toegekend. Aan de gronden van Vergil Vastgoed zijn de aanduidingen ‘Integratie Stad-Land’ en ‘Groenblauwe mantel’ toegekend.
Voor zover Vergil Vastgoed heeft beoogd te betogen dat in de Verordening Ruimte 2014 die aanduidingen ten onrechte aan zijn perceel zijn toegekend overweegt de Afdeling dat de Verordening Ruimte 2014 een algemeen verbindend voorschrift is. Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb kan tegen een algemeen verbindend voorschrift geen beroep worden ingesteld. Deze bepaling staat evenwel niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Deze toetsing houdt in dat de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift buiten toepassing dient te laten, indien dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling. Een zodanig voorschrift kan voorts wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel buiten toepassing worden gelaten indien het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de feitelijke omstandigheden en de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voorschrift bekend waren of op grond van deugdelijk onderzoek behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot vaststelling van dat voorschrift heeft kunnen komen. De rechter heeft echter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen.
Het betoog van Vergil Vastgoed dat door fouten van de provincie Noord-Brabant en nalatigheid van de gemeente Tilburg om daarop actie te ondernemen, bij het opstellen van de Verordening Ruimte 2014 aan Stadsrand Dalem de structuur ‘Bestaand stedelijk gebied’ is toegekend en aan haar perceel de structuur ‘Groenblauwe mantel’, waardoor een verschil in ontwikkelingsmogelijkheden voor woningbouw voor beide gebieden is ontstaan, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de Verordening Ruimte 2014, voor zover hier aan de orde, in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel.
Ingevolge artikel 4.2 van de Verordening Ruimte 2014 is een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
Ingevolge artikel 9.1, eerste lid, kan, in afwijking van artikel 4.2, een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding ‘Integratie Stad-Land’, voorzien in een stedelijke ontwikkeling, mits:
a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding ‘integratie stad-land’ of de naaste omgeving;
b. deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein.
De ingevolge artikel 9.1 van de Verordening Ruimte 2014 aan een stedelijke ontwikkeling gestelde vereisten voor de gronden van Vergil Vastgoed, waaraan de aanduiding ‘Integratie Stad-Land’ is toegekend, gelden niet voor een stedelijke ontwikkeling op de gronden van het plangebied waaraan de aanduiding ‘Bestaand stedelijk gebied-stedelijk concentratiegebied’ is toegekend. In zoverre verschillen de mogelijkheden voor stedelijke ontwikkeling die de Verordening Ruimte 2014 toelaat op de gronden van Vergil Vastgoed en de gronden waarop het plangebied ziet en betreft het geen gelijke gevallen. Hetgeen Vergil Vastgoed heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met de door hem gekozen planbegrenzing gelijke gevallen ongelijk behandelt.
Wat betreft de vraag of de gekozen planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening heeft de raad ter zitting toegelicht dat ook op de gronden van Vergil Vastgoed woningbouw mogelijk kan worden gemaakt, maar dat dat, gelet op de in artikel 9.1 van de Verordening Ruimte 2014 gestelde vereisten, alleen kan in samenhang en evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling, waardoor de woningdichtheid kleiner zal zijn dan in het plangebied. Volgens de raad bestaat voorts niet een dusdanige ruimtelijke samenhang dat het plan ook de gronden van Vergil Vastgoed had moeten omvatten. Met haar stelling dat het plangebied en haar perceel aan de Langedijk 182 tot hetzelfde gebied met eenzelfde achtergrond behoren heeft Vergil Vastgoed niet aannemelijk gemaakt dat tussen het plangebied en haar perceel een dusdanige ruimtelijke samenhang bestaat dat dat perceel om die reden in het plan had moeten worden opgenomen.
Hetgeen Vergil Vastgoed heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde plangrens strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
Eindconclusie
3.    Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Van Sloten    w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
325-656.