ECLI:NL:RVS:2017:1358

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
201602831/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2016, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de minister van Financiën ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke verzoek van [appellant] om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) werd door de minister gedeeltelijk afgewezen op 14 april 2015. De minister stelde dat er geen opdrachten aan de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen waren gegeven die niet al openbaar waren, en gaf een overzicht van de gemaakte uitgaven.

Na een ongegrond verklaard bezwaar op 8 juli 2015, ging [appellant] in beroep bij de rechtbank, die de minister in het gelijk stelde. [appellant] betoogde dat de commissie, gezien de politieke gekleurdheid van het eindrapport, door de staatssecretaris moest zijn aangestuurd en dat er documenten moesten zijn. Hij voerde aan dat de minister informatie achterhield en dat het overzicht van uitgaven niet voldoende was zonder verdere onderbouwing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 april 2017 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden zag om te twijfelen aan de mededeling van de minister dat er geen aanvullende informatie beschikbaar was. Het verzoek van [appellant] was enkel om een overzicht, en de minister had aan deze verzoek voldaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602831/1/A3.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2016 in zaak nr. 15/6072 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2015 heeft de minister een verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2015 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2017, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Stolker, mr. W.J.G. van Duijn en mr. J. de Groot, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij brief van 24 maart 2015 heeft [appellant] de minister op grond van de Wob verzocht hem alle opdrachten te verstrekken van de toenmalige staatssecretaris van Financiën aan de op 17 februari 2012 door die staatssecretaris ingestelde Commissie inkomstenbelasting en toeslagen (hierna: de commissie) alsmede een overzicht van de kosten van deze commissie. Bij het besluit van 14 april 2015 heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat er geen opdrachten aan de commissie zijn gegeven die niet al openbaar zijn en het verzoek in zoverre afgewezen. Voorts heeft de minister in dat besluit een overzicht van de ten behoeve van de commissie gemaakte uitgaven gegeven. Bij het besluit van 8 juli 2015 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond heeft verworpen dat de commissie, gelet op de politieke gekleurdheid van de conclusies in haar eindrapport, door de toenmalige staatssecretaris moet zijn aangestuurd en dat hiervan documenten moeten zijn. Hiertoe voert hij aan dat de minister, als het hem niet uitkomt bepaalde informatie openbaar te maken, eenvoudig kan zeggen dat die informatie niet voorhanden is. De politieke gekleurdheid van de conclusies in het eindrapport wijst volgens hem echter duidelijk op politieke aansturing. Voorts betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond heeft verworpen dat de minister het gegeven overzicht met documenten had moeten staven. Hiertoe voert hij aan dat alleen het overzicht geen garantie biedt voor de juistheid ervan.
2.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geen grond gezien te twijfelen aan de mededeling van de minister dat hij niet meer informatie over de commissie heeft dan de informatie die al openbaar is gemaakt. Zijn overtuiging dat de minister informatie achterhoudt, heeft [appellant] niet met objectieve informatie onderbouwd. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister met het geven van een uitgavenoverzicht mocht volstaan. In zijn verzoek van 24 maart 2015 heeft [appellant] immers louter om een overzicht gevraagd, niet mede om een staving ervan.
De betogen falen.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman    w.g. Hartsuiker
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
620.