201607217/1/A3, 201607220/1/A3, 201607222/1/A3, 201607223/1/A3, 201707224/1/A3.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Oss,
appellante,
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2016 in zaken nrs. 16/896, 16/897, 16/902, 15/6780 en 16/1428 in de gedingen tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss
Procesverloop
Zaak nr. 16/896
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft het college beslist op de door [appellante] ingediende verzoeken om krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie te ontvangen.
Bij besluit van 5 februari 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Zaak nr. 16/897
Bij besluit van 23 september 2015 heeft het college beslist op de door [appellante] ingediende Wob-verzoeken.
Bij besluit van 5 februari 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Zaak nr. 16/902
Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft het college het verzoek van [appellante] tot het vaststellen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Zaak nr. 15/6780
Bij verscheidene besluiten heeft het college de door [appellante] ingediende Wob-verzoeken afgewezen en heeft het voorts een besluit van 22 juni 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 6 november 2015 heeft het college de door [appellante] tegen de besluiten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Zaak nr. 16/1428
Bij besluit van 20 november 2015 heeft het college beslist op de door [appellante] ingediende Wob-verzoeken.
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Zaken nrs. 16/896, 16/897, 16/902, 15/6780 en 16/1428
De rechtbank heeft bij te onderscheiden uitspraken van 12 augustus 2016 de door [appellante] ingestelde beroepen tegen de besluiten van
6 november 2015, 5 februari 2016 en 23 maart 2016 alsmede verscheidene ingestelde beroepen wegens het niet tijdig beslissen op haar verzoeken tot het vaststellen van een dwangsom niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraken heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 24 april 2017, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje,
mr. E.C. Pietermaat, beiden advocaat te Den Haag, N. Laagland en
S. Philipse, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de uitspraken van 12 augustus 2016 de beroepen van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellante] naar het oordeel van de rechtbank misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om op grond van de Wob verzoeken in te dienen bij het college. Ook het indienen van een grote hoeveelheid ingebrekestellingen, verzoeken tot het vaststellen van dwangsommen en het procederen over de Wob-verzoeken levert naar het oordeel van de rechtbank misbruik van recht op.
2. [appellante] kan zich niet met de bestreden uitspraken verenigen. Zij betoogt dat het college de oorzaak is van de grote hoeveelheid correspondentie die zij heeft ingediend, omdat het college informatie niet openbaar wil maken. Volgens [appellante] streeft zij transparantie van de gemeente Oss na en met haar Wob-verzoeken kan zij misstanden in de gemeente aan de orde stellen. [appellante] betoogt voorts dat het college uitsluitend wegens een capaciteitsprobleem zich op het standpunt heeft gesteld dat zij misbruik van recht maakt door veel Wob-verzoeken in te dienen. Verder betoogt [appellante] dat het college nooit aan haar duidelijk heeft gemaakt hoe zij het college behulpzaam kon zijn bij het formuleren en indienen van haar Wob-verzoeken.
2.1. De rechtbank heeft in de uitspraken van 12 augustus 2016 uitvoerig de feiten en omstandigheden vermeld op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat de handelwijze van [appellante] misbruik van recht oplevert. De rechtbank heeft haar oordeel onder meer gebaseerd op het feit dat [appellante] in een kort tijdsbestek zeer veel Wob-verzoeken, namelijk ten minste 494 Wob-verzoeken in een periode van nog geen 5 maanden, bij het college heeft ingediend. In die periode, maar ook daarna, heeft [appellante] zeer veel overige correspondentie bij het college ingediend. Daarnaast heeft [appellante] direct en veelvuldig na afloop van de beslistermijn op haar Wob-verzoeken ingebrekestellingen, en vervolgens verzoeken tot het vaststellen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, aan het college verzonden. De rechtbank heeft haar oordeel voorts gebaseerd op het feit dat [appellante] geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van het college om haar Wob-verzoeken te preciseren en dat zij in plaats daarvan haar wens om bepaalde informatie te ontvangen onnodig over afzonderlijke Wob-verzoeken heeft gespreid.
[appellante] heeft in haar hogerberoepschriften noch ter zitting van de Afdeling de door de rechtbank vermelde feiten en omstandigheden weersproken. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank op grond van deze feiten en omstandigheden terecht tot het oordeel is gekomen dat de handelwijze van [appellante] misbruik van recht oplevert. De door [appellante] in haar hogerberoepschriften en ter zitting ingenomen stelling dat zij transparantie van de gemeente Oss nastreeft en dat het college uitsluitend wegens een capaciteitsprobleem zich op het standpunt heeft gesteld dat zij misbruik van recht maakt, biedt, wat daar verder van zij, geen rechtvaardiging voor de hiervoor beschreven handelwijze. Het betoog van [appellante] dat het college nooit aan haar duidelijk heeft gemaakt hoe zij het college behulpzaam kon zijn bij het formuleren en indienen van haar Wob-verzoeken mist feitelijke grondslag, nu het college haar onder meer heeft verzocht haar Wob-verzoeken te preciseren.
De betogen falen.
3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Borman w.g. Soffner
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
818.