ECLI:NL:RVS:2017:1354

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
201607183/1/A3, 201607184/1/A3, 201607185/1/A3, 201607186/1/A3, 201607188/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing Wob-verzoeken door college van burgemeester en wethouders van Oss

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2016. De rechtbank had de beroepen van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens de rechtbank misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzoeken in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders van Oss. De rechtbank oordeelde dat [appellant] in een korte periode van zeven weken maar liefst 323 Wob-verzoeken had ingediend, wat leidde tot een grote hoeveelheid correspondentie en ingebrekestellingen. De rechtbank concludeerde dat deze handelwijze misbruik van recht opleverde.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat het college verantwoordelijk is voor de grote hoeveelheid verzoeken, omdat het volgens hem informatie niet openbaar wil maken. Hij stelde dat zijn Wob-verzoeken gericht zijn op transparantie van de gemeente Oss. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat de handelwijze van [appellant] misbruik van recht oplevert. De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van [appellant] geen rechtvaardiging boden voor zijn handelwijze.

De Afdeling heeft de hoger beroepen ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.

Uitspraak

201607183/1/A3, 201607184/1/A3, 201607185/1/A3, 201607186/1/A3, 201607188/1/A3.
Datum uitspraak: 24 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2016 in zaken nrs. 15/6802, 16/263, 16/401, 16/403 en 16/404 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Procesverloop
Zaak nr. 15/6802
Bij verscheidene besluiten heeft het college de door [appellant] ingediende verzoeken om krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie te ontvangen, afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2015 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Zaak nr. 16/263
Bij besluit van 10 augustus 2015 heeft het college het door [appellant] ingediende Wob-verzoek afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Zaak nr. 16/401
Bij besluit van 17 september 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] tot het vaststellen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek afgewezen. Het college heeft voorts op dit Wob-verzoek beslist.
Bij besluit van 2 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Zaak nr. 16/403
Bij besluit van 5 oktober 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] tot het vaststellen van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek afgewezen. Het college heeft voorts op dit Wob-verzoek beslist.
Bij besluit van 2 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Zaak nr. 16/404
Bij besluit van 18 september 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] tot het vaststellen van twee dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoeken afgewezen. Het college heeft voorts een Wob-verzoek van [appellant] van 15 september 2015 afgewezen.
Bij besluit van 2 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond verklaard.
Zaken nrs. 15/6802, 16/263, 16/401, 16/403 en 16/404
De rechtbank heeft bij te onderscheiden uitspraken van 12 augustus 2016 de door [appellant] ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 24 april 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. N.N. Bontje,
mr. E.C. Pietermaat, beiden advocaat te Den Haag, N. Laagland en
S. Philipse, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De rechtbank heeft in de uitspraken van 12 augustus 2016 de beroepen van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] naar het oordeel van de rechtbank misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om op grond van de Wob verzoeken in te dienen bij het college. Ook het indienen van een grote hoeveelheid ingebrekestellingen, verzoeken tot het vaststellen van dwangsommen en het procederen over de Wob-verzoeken levert naar het oordeel van de rechtbank misbruik van recht op.
2.    [appellant] kan zich niet met de bestreden uitspraken verenigen. Hij betoogt dat het college de oorzaak is van de grote hoeveelheid correspondentie die hij heeft ingediend, omdat het college volgens hem informatie niet openbaar wil maken. Volgens [appellant] streeft hij met zijn
Wob-verzoeken transparantie van de gemeente Oss na. [appellant] betoogt voorts dat het college uitsluitend wegens een capaciteitsprobleem zich op het standpunt heeft gesteld dat hij misbruik van recht maakt door veel Wob-verzoeken in te dienen. Volgens [appellant] dient het college ervoor te zorgen dat de interne organisatie van de gemeente op orde is en hij hoeft daaraan niet bij te dragen. Om die reden weigert hij principieel om het zaakskenmerk van de brieven van het college in zijn correspondentie te vermelden ook al heeft het college hem verzocht dat wel te doen.
2.1.    De rechtbank heeft in de uitspraken van 12 augustus 2016 uitvoerig de feiten en omstandigheden vermeld op grond waarvan zij tot het oordeel is gekomen dat de handelwijze van [appellant] misbruik van recht oplevert. De rechtbank heeft haar oordeel onder meer gebaseerd op het feit dat [appellant] in een kort tijdsbestek zeer veel Wob-verzoeken, namelijk ten minste 323 Wob-verzoeken in een periode van nog geen 7 weken, bij het college heeft ingediend. In die periode, maar ook daarna, heeft [appellant] zeer veel overige correspondentie bij het college ingediend. Daarbij heeft hij in zijn correspondentie met het college geweigerd om het zaakskenmerk van de brieven van het college te vermelden, ofschoon het college hem uitdrukkelijk heeft verzocht dat wel te doen. Daarnaast heeft [appellant] direct en veelvuldig na afloop van de beslistermijn op zijn Wob-verzoeken ingebrekestellingen aan het college verzonden. In de gevallen waarin het college aan [appellant] heeft medegedeeld geen Wob-verzoek te hebben ontvangen, en het college daarom [appellant] heeft verzocht een kopie van dat verzoek te verstrekken, heeft hij dat geweigerd om vervolgens direct na afloop van de in de ingebrekestelling genoemde termijn van twee weken bij het college verzoeken in te dienen tot het vaststellen van een dwangsom, waarbij hij alsnog een kopie van het Wob-verzoek heeft overgelegd. De rechtbank heeft haar oordeel voorts gebaseerd op het feit dat [appellant] geen gehoor heeft gegeven aan de verzoeken van het college om zijn Wob-verzoeken te preciseren en dat hij in plaats daarvan zijn wens om bepaalde informatie te ontvangen onnodig over afzonderlijke Wob-verzoeken heeft gespreid.
[appellant] heeft in zijn hogerberoepschriften noch ter zitting van de Afdeling de door de rechtbank vermelde feiten en omstandigheden weersproken. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank op grond van deze feiten en omstandigheden terecht tot het oordeel is gekomen dat de handelwijze van [appellant] misbruik van recht oplevert. De door [appellant] in zijn hogerberoepschriften en ter zitting ingenomen stelling dat hij transparantie van de gemeente Oss nastreeft en dat het college uitsluitend wegens een capaciteitsprobleem zich op het standpunt heeft gesteld dat hij misbruik van recht maakt, biedt, wat daar verder van zij, geen rechtvaardiging voor de hiervoor beschreven handelwijze.
De betogen falen.
3.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Borman    w.g. Soffner
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017
818.