ECLI:NL:RVS:2017:1322

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
201702929/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 mei 2017 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag op 7 maart 2017 afgewezen. De vreemdeling was het niet eens met deze afwijzing en had beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 30 maart 2017. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Luijendijk, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat het hogerberoepschrift van de vreemdeling niet voldeed aan de vereisten van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling had in haar hogerberoepschrift enkel herhaald wat zij eerder in beroep had aangevoerd, zonder nieuwe grieven te formuleren. Hierdoor was er geen sprake van een grief in de zin van het genoemde artikel, en voldeed het hoger beroep niet aan de wettelijke vereisten voor behandeling. De Raad van State verklaarde het hoger beroep derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een goed onderbouwd hogerberoepschrift dat voldoet aan de wettelijke eisen. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

Uitspraak

201702929/1/V2.
Datum uitspraak: 17 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 maart 2017 in zaak nr. 17/5293 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Luijendijk, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hogerberoepschrift, in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2.    Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, is uitsluitend een herhaling van in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de rechtbank heeft beslist. Derhalve is geen sprake van een grief in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid. Daarom is niet voldaan aan voormeld artikel 85, eerste lid.
3.    Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.R.M. Brouwer, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Brouwer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017
791.