ECLI:NL:RVS:2017:1307

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
201606381/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Zonneveld A1 en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 17 mei 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Eemnes, en de raad van de gemeente Eemnes. Het geschil betreft het bestemmingsplan "Zonneveld A1", dat op 11 juli 2016 door de raad is vastgesteld en de aanleg van een zonneveld van ongeveer 6 hectare op grasland mogelijk maakt. De appellant, eigenaar van een perceel nabij het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast door onder andere geluidshinder, onkruid, ongedierte en het verdwijnen van zijn vrije uitzicht.

De Afdeling heeft de zaak op 13 maart 2017 ter zitting behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de besluitvormingsprocedure integer is verlopen en dat de belangen van de appellant zijn afgewogen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad de wettelijke vereisten omtrent mededeling van het besluit heeft nageleefd.

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, omdat de raad niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de ruimtelijke gevolgen van het toegestane extensief recreatief medegebruik. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 16 weken het gebrek in het besluit te herstellen en de uitkomst aan de betrokken partijen te communiceren. De procedure is hiermee nog niet beëindigd, aangezien de raad de gelegenheid krijgt om het geconstateerde gebrek te herstellen.

Uitspraak

201606381/1/R2.
Datum uitspraak: 17 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Eemnes,
en
de raad van de gemeente Eemnes,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Zonneveld A1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde]], en de raad, vertegenwoordigd door R.L.L. de Graauw en M. Radstake, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Inleiding
2.    Het plan maakt de aanleg van een veld met zonnepanelen van ongeveer 6 hectare mogelijk op grasland dat is gelegen in de driehoek ten westen van de Wakkerendijk, tussen de rijksweg A1 en de Eikenlaan in Eemnes. Aan de gronden in het plangebied is de bestemming "Gemengd-Agrarisch en Zonneveld" toegekend. De raad geeft met dit plan uitvoering aan het gemeentelijke klimaatbeleid 2012-2020, dat erop is gericht om de
CO2-uitstoot in de gemeente in 2020 met 25% te hebben gereduceerd.
2.1.    [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] en woont in de op dit perceel aanwezige woning. Zijn woning ligt op ongeveer 70 meter van de noordzijde van het plangebied. [appellant] kan zich om verschillende redenen niet in het plan vinden. Hij vreest onder meer dat zijn woon-en leefklimaat wordt aangetast door geluidhinder, door toename van onkruid en ongedierte en door het verdwijnen van zijn vrije uitzicht.
Procedurele beroepsgrond
3.    [appellant] verwijt de raad dat de raad hem bij de mededeling van het vaststellingsbesluit voor de inhoud van de Zienswijzenota heeft verwezen naar de publicatie daarvan op de gemeentelijke website, terwijl het raadplegen van de gemeentelijke website voor hem lastig is, omdat waar hij woont de internetverbinding slecht is. Volgens [appellant] was het netter geweest als de raad hem de papieren versie van de Zienswijzenota had toegestuurd. De Afdeling stelt vast dat de raad overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang gelezen met de artikelen 3:43, eerste lid, en 3:44, eerste lid onder a, en tweede lid onder a, van de Awb, mededeling aan [appellant] heeft gedaan van de vaststelling van het bestemmingsplan en [appellant] kennis heeft kunnen nemen van de weerlegging van zijn zienswijze in de Zienswijzenota. Nu deze bepalingen een verdergaande verplichting niet voorschrijven, heeft de raad derhalve voldaan aan de wettelijke vereisten omtrent mededeling van het besluit. Dit betekent dat het verwijt van [appellant] niet terecht is voorgedragen.
Materiële beroepsgronden
4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
5.    [appellant] betoogt dat de raad in de samenstelling zoals die was ten tijde van het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan, niet over deze ingrijpende ontwikkeling had mogen beslissen. Hiertoe voert hij aan dat een eigenaar van grond in het plangebied, die dus belang had bij het kunnen realiseren van de voorziene ontwikkeling, lid van de gemeenteraad is geweest en vanwege belangenverstrengeling als raadslid is afgetreden.
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de besluitvormingsprocedure overeenkomstig de wettelijke procedure en integer is verlopen. Het raadslid is voortijdig afgetreden om mogelijke belangenverstrengeling te voorkomen en heeft dus niet aan de stemming over het besluit tot vaststelling van het plan op 11 juli 2016 deelgenomen, aldus de raad.
5.2.    Artikel 2:4, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid."
Artikel 2:4, tweede lid, luidt: "Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden."
5.3.    Uit dit samenstel van bepalingen volgt dat het bestuursorgaan objectiviteit moet betrachten en zich bij het nemen van een besluit niet mag laten beïnvloeden door persoonlijke belangen of voorkeuren. Niet in geschil is dat het door [appellant] genoemde raadslid is afgetreden voordat het besluit in de raadsvergadering op 11 juli 2016 is vastgesteld en hij dus niet aan de stemming over het besluit tot vaststelling van het plan heeft deelgenomen. Ook overigens ziet de Afdeling in het betoog van [appellant] geen aanleiding om te oordelen dat de raad het plan met vooringenomenheid heeft vastgesteld. Niet aannemelijk is gemaakt dat de raad, met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte en op basis van zijn politiek-bestuurlijke inzichten ter uitvoering van de eigen klimaatdoelstellingen, bij het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan niet een eigen en zelfstandige afweging heeft gemaakt van alle bij dit besluit betrokken belangen.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt voorts dat de raad ter uitvoering van haar gemeentelijke klimaatbeleid niet dit plan had moeten vaststellen, maar bedrijven en particulieren moet stimuleren om zonnepanelen te plaatsen. Daar is men toe bereid. Zo heeft hij op de daken van de stallen van het paardenpension dat hij op zijn perceel exploiteert, zonnepanelen laten plaatsen.
6.1.    In de plantoelichting is vermeld dat de gemeente Eemnes in haar beleidsdoelen heeft vastgelegd dat zij de CO2-uitstoot in de gemeente wil reduceren. De gemeente heeft zich ten doel gesteld om in 2020 de uitstoot 25 procent lager te laten zijn dan in 2009. De aanleg van zonnevelden is volgens de plantoelichting één van de stappen om dit doel te realiseren. Dat de gemeente ter uitvoering van het gemeentelijke klimaatbeleid ook bedrijven en particulieren kan stimuleren om zonnepanelen te plaatsen, zoals [appellant] betoogt, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de raad het plan om die reden niet had mogen vaststellen om haar beleidsdoelen te kunnen realiseren.
Het betoog faalt.
7.    [appellant] brengt verder naar voren dat zijn woon-en leefklimaat wordt aangetast als gevolg van dit plan. Hiertoe betoogt hij dat zijn vrije uitzicht op het grasland waar de zonnepanelen zullen worden geplaatst, zal verdwijnen. Daarnaast betoogt hij dat door de plaatsing van de zonnepanelen het onkruid in het plangebied zal toenemen en dat vogelsoorten zoals uilen en roofvogels het gebied zullen verlaten. [appellant] vreest dat daardoor een overlast aan ongedierte zal ontstaan. Verder betoogt hij dat weerkaatsing van het weggeluid van de A1 op de zonnepanelen bij een westen- en zuidwestenwind zal leiden tot extra geluidhinder. Tot slot vreest hij hinder te ondervinden van bezoekers van het plangebied nu daarvoor binnen dit gebied en in de omgeving geen parkeer- of stallingsvoorzieningen mogelijk worden gemaakt dan wel aanwezig zijn. In dit verband stelt hij dat het plan naast een zonneveld ook een educatief centrum mogelijk maakt.
7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het uitzicht vanuit de woning van [appellant] op het grasland als gevolg van het plan zal veranderen, maar dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het vrije uitzicht. In dit verband heeft de raad toegelicht dat de planregels er in voorzien dat het zonneveld in het landschap wordt ingepast door een aaneengesloten beplantingsstrook met een opgaande hoogte van ten minste 2 meter en dat naar aanleiding van de zienswijze het plan zodanig is aangepast dat ter hoogte van het perceel van [appellant] geen bebouwing is toegestaan. Voorts stelt de raad dat geen relevant effect van de zonnepanelen op de overdracht van het verkeerslawaai is te verwachten. Daarnaast staat het plan volgens de raad alleen extensief recreatief medegebruik toe, geen educatief centrum.
7.2.    Artikel 1, lid 1.25 van de planregels luidt: "Extensief recreatief ruimtegebruik: vorm van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden, watersport en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen."
Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Gemengd-Agrarisch en Zonneveld’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
almede:
b. het opwekken en opslaan van energie door middel van het omzetten van zonlicht in elektriciteit en/of warmte met gebruik van zonnepanelen, met de daarbij behorende voorzieningen;
c. extensief recreatief medegebruik;
[…];
f. groenvoorzieningen;
[…].
Artikel 3, lid 3.2, luidt:
"a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2. binnen het plangebied zijn ten hoogste drie gebouwen toegestaan uitsluitend ten behoeve van het opwekken, het opslaan en de distributie van duurzame energie, zoals transformatorhuisjes en een inkoopstation;
3. de maximale oppervlakte van een gebouw bedraagt niet meer dan 100 m2;
4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m;
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
2. binnen het bestemmingsvlak zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van zonnepanelen met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, met dien verstande dat:
-    er één type zonnepanelen wordt toegepast;
-    er één plaatsingssysteem wordt toegepast;
-    de zonnepanelen in één richting worden geplaatst, gericht op het zuiden;
-    de bouwhoogte niet meer dan 2,20 m bedraagt;
-    de hellingshoek maximaal 25° bedraagt;
-    het kleur- en materiaalgebruik eenduidig is.
Artikel 3, lid 3.4, luidt: "Invulling van het plangebied met zonnepanelen is slechts toegestaan in samenhang met de realisatie en de instandhouding van een aaneengesloten beplantingsstrook met een opgaande hoogte van ten minste 2 m, ter plaatse van de aanduiding 'groen'."
7.3.    Vast staat dat de afstand tussen de woning van [appellant] en de noordzijde van het plangebied ongeveer 70 meter bedraagt. Tussen de woning van [appellant] en het plangebied ligt de Eikenlaan, op ongeveer 40 meter van de desbetreffende woning. De Eikenlaan wordt aan weerszijden omzoomd door een rij eikenbomen. [appellant] heeft onbetwist gesteld dat deze bomen dusdanig hoog worden opgesnoeid dat hij onder de takken van de eikenbomen door kan kijken naar het grasland waarop de zonnepanelen zijn voorzien. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] is dan ook ter hoogte van zijn perceel en ter hoogte van het perceel Eikenlaan 2a binnen de bestemming "Gemengd- Agrarisch en Zonneveld" een uitsnede in het bouwvlak gemaakt. Zodoende is in de verbeelding recht tegenover de woning van [appellant] vanaf een afstand van ongeveer 115 meter de aanduiding "bouwvlak" opgenomen. Dit betekent dat op ongeveer 70 meter van de woning van [appellant] zonnepanelen mogen worden geplaatst en recht tegenover de woning op ongeveer 115 meter bebouwing is toegestaan ten behoeve van het opwekken, het opslaan en de distributie van duurzame energie, zoals een transformatorhuisje en een inkoopstation. Daarnaast is in de verbeelding aan een smalle strook grond van ongeveer 3 meter over onder andere de gehele noordzijde van het plangebied de aanduiding "groen" toegekend. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie en de instandhouding van opgroeiende beplanting ter plaatse van deze aanduiding. Daarnaast is in de planregels bepaald dat de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer dan 2,20 meter bedraagt en de bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 3 meter.
7.4.    De Afdeling stelt voorop dat het plan gevolgen heeft voor het uitzicht vanuit de woning van [appellant] op het grasland waar de zonnepanelen zijn voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht vanuit de woning van [appellant] niet zodanig wordt aangetast dat de raad hieraan een doorslaggevend belang had moeten toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking de hoogtes en afstanden die hiervoor zijn genoemd alsmede de voorwaardelijke verplichting om aan de noordzijde van het plangebied een beplantingsstrook met een opgaande hoogte van 2 meter te realiseren en in stand te houden. Tevens wordt in aanmerking genomen dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat.
Het betoog faalt.
7.5.    Over het betoog dat door de aanleg van de zonnepanelen het onkruid in het plangebied zal toenemen en dat vogelsoorten zoals uilen en roofvogels het gebied zullen verlaten, waardoor een overlast aan ongedierte zal ontstaan, heeft de raad toegelicht dat tussen de zonnepanelen een zekere ruimte wordt gelaten. De ruimte tussen de zonnepanelen is nodig voor het onderhoud aan de panelen, voor het maaien van het tussenliggende gras en omdat de zonnepanelen anders in elkaars schaduw staan. Volgens de raad blijft het gebied dan ook voor bepaalde vogelsoorten bejaagbaar en kan het terrein dusdanig onderhouden worden dat het onkruid in het gebied geen zodanige omvang zal aannemen dat de omgeving daarvan hinder zal kunnen ondervinden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onjuist is. Verder heeft de wijze van het onderhouden van het terrein geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
7.6.    Wat betreft de weerkaatsing van het geluid vanwege de A1 op de zonnepanelen is in de plantoelichting vermeld dat de zonnepanelen zullen worden aangelegd in oost-west georiënteerde rijen. In de planregels is de hellingshoek en de richting waarop de zonnepanelen worden gericht, bepaald. De plantoelichting vermeldt verder dat het goed mogelijk is om de bestaande akoestisch zachte bodem grotendeels onverhard te laten en dat de zonnepanelen weliswaar bestaan uit akoestisch harde oppervlakken waaraan reflecties zullen optreden, maar dat door de hellingshoek waaronder de panelen worden aangebracht het geluid terug in de richting van de A1 en vooral sterk omhoog wordt gereflecteerd. Eventuele reflecties aan de achterzijde van de panelen worden direct naar de grond gericht. Ook een klankkast-effect door meervoudige reflecties tussen de panelen is gezien de onderlinge plaatsing volgens de plantoelichting niet aan de orde. In de plantoelichting wordt wel aanbevolen om zo min mogelijk verharding onder of tussen de zonnepanelen aan te brengen, zodat de bodemdemping zoveel mogelijk gelijk blijft aan de huidige situatie. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat uitgangpunt is dat de ondergrond niet volledig wordt verhard.
Onder voornoemde omstandigheden is volgens de raad een versterking van het weggeluid door reflecties niet aan de orde. [appellant] heeft dit standpunt van de raad niet weerlegd, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat onder voornoemde omstandigheden geen relevant geluideffect is te verwachten op de gevel van de woning van [appellant] door weerkaatsing van het geluid vanwege de A1 op de zonnepanelen.
Het betoog faalt.
7.7.    Ten aanzien van de door [appellant] geuite vrees dat hij hinder zal ondervinden van bezoekers van het plangebied vanwege een voorzien educatief centrum, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de elektronische versie van het vastgestelde plan een educatief centrum niet binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming "Gemengd-Agrarisch en Zonneveld" valt. De papieren en elektronische versie van het plan komen in zoverre evenwel niet overeen. In de papieren versie van het plan zijn de voor "Gemengd-Agrarisch en Zonneveld" aangewezen gronden tevens bestemd voor kleinschalige educatieve doeleinden die direct samenhangen met de overige binnen deze bestemming beoogde functies. Daargelaten de vraag of op grond van dit doel een educatief centrum is toegestaan, bepaalt artikel 1.2.3, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening dat indien de inhoud van een elektronisch vastgesteld plan tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, het eerstgenoemde document beslissend is. Gelet hierop is de elektronische versie van het plan bepalend en maakt het plan derhalve geen educatief centrum mogelijk.
Niettemin zijn de voor "Gemengd-Agrarisch en Zonneveld" aangewezen gronden ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels wel bestemd voor extensief recreatief medegebruik. [appellant] heeft ter zitting de vrees geuit dat als gevolg van dit medegebruik touringcars met belangstellende bezoekers dan wel fietsen van leerlingen van bezoekende schoolklassen op zijn perceel zullen worden geparkeerd, nu binnen het plangebied en in de omgeving geen parkeer- of stallingsvoorzieningen mogelijk worden gemaakt dan wel aanwezig zijn voor eventuele bezoekers van het zonneveld. In dit verband heeft hij onweersproken gesteld dat reeds een touringcar op zijn perceel is geparkeerd wegens een bezoek aan het plangebied. De raad heeft toegelicht dat met extensief recreatief medegebruik in het kader van dit plan vooral wordt gedoeld op een klas met schoolkinderen die het zonneveld komt bezoeken en dat niet is beoogd dat hiervoor parkeer- of stallingsvoorzieningen in het plangebied worden gerealiseerd en dat het niet de bedoeling is dat eventuele bezoekers van het plangebied aan de Eikenlaan gaan parkeren. Volgens de raad dienen daarvoor dan andere voorzieningen te worden getroffen. Naar het oordeel van de Afdeling had het op de weg van de raad gelegen om in het kader van deze procedure te bezien of de ruimtelijke gevolgen van het toegestane extensief recreatief medegebruik zoals omschreven in artikel 1, lid 1.25, van de planregels aanvaardbaarheid zijn. Daarbij merkt de Afdeling op dat, anders dan de raad kennelijk veronderstelt, een bezoek aan het plangebied met een klas schoolkinderen in het kader van educatieve doeleinden gelet op de begripsbepaling in artikel 1, lid 1.25, van de planregels niet onder extensief recreatief medegebruik valt. In deze begripsbepaling zijn evenwel vormen van medegebruik genoemd die ruimtelijke gevolgen kunnen hebben voor [appellant] gezien de afstand tussen het plangebied en zijn perceel en de situatie dat binnen het plangebied en in de omgeving geen parkeer- of stallingsvoorzieningen mogelijk worden gemaakt dan wel aanwezig zijn. Nu de raad dit niet heeft onderzocht, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
8.    Wat betreft het betoog van [appellant] dat de raad in het kader van de vaststelling van het plan geen aandacht heeft besteed aan de vraag of een gebouw ten behoeve van opslag van energie een gevaar kan opleveren voor omwonenden, overweegt de Afdeling dat de raad in de plantoelichting heeft aangegeven dat een zonneveld geen gevoelige functie is in het kader van externe veiligheid. Daarnaast is vermeld dat in het plan geen risicovolle functie wordt toegelaten die een belemmering kan vormen voor gevoelige functies in de omgeving van het plangebied. In de plantoelichting wordt daarom geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen oplevert ten aanzien van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. [appellant] heeft niet gesteld dat het voorgaande onjuist is. Het betoog van [appellant] dat de raad geen aandacht heeft besteed aan externe veiligheid treft derhalve geen doel.
Conclusie en opdracht
9.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.7 is overwogen, is de conclusie dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
10.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van 7.7 alsnog onderzoek te doen naar de vraag of de ruimtelijke gevolgen van het in het plan toegestane extensief recreatief medegebruik voor de gronden met de bestemming "Gemengd-Agrarisch en Zonneveld" aanvaardbaar zijn en te bezien of het besluit van 11 juli 2016 in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek al dan niet in stand kan blijven, dan wel in zoverre te voorzien in een passende planregeling.
De raad dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Gevolg van deze uitspraak
11.    Het betoog over de mogelijke ruimtelijke gevolgen van de in de planregels opgenomen mogelijkheid van extensief recreatief medegebruik slaagt. De Afdeling past op dit punt de zogenoemde bestuurlijke lus toe. Dit betekent dat de Afdeling een tussenuitspraak doet waarin hij de raad opdraagt de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen de in de beslissing genoemde termijn. Met deze tussenuitspraak is de procedure bij de Afdeling nog niet beëindigd. De raad krijgt de gelegenheid het door de Afdeling geconstateerde gebrek te herstellen. Daarna zal de Afdeling einduitspraak doen, waarmee de procedure bij de Afdeling tot een einde komt.
Proceskosten en griffierecht
12.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Eemnes op om:
- binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 7.7 en 10 het daar omschreven gebrek te herstellen en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichardt, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Reichardt
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017
772.