ECLI:NL:RVS:2017:1251

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
201605955/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Partiële herziening Landgoed Velder 2007 en de ontvankelijkheid van de Vereniging het Groene Hart Brabant

Op 10 mei 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de Vereniging het Groene Hart Brabant en de raad van de gemeente Boxtel. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Partiële herziening Landgoed Velder 2007', dat op 17 mei 2016 door de raad is vastgesteld. De Vereniging heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat het plan in strijd is met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant en het gemeentelijk beleid. De raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep betwist, omdat het beroepschrift alleen was ondertekend door de voorzitter van de Vereniging.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het beroepschrift ontvankelijk is, omdat de Vereniging in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen door een kopie van het beroepschrift met de handtekeningen van zowel de voorzitter als de secretaris over te leggen. In de inhoudelijke beoordeling heeft de Afdeling vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen zorgvuldig zijn afgewogen. De Vereniging heeft betoogd dat het plangebied niet is aangewezen als 'complex van cultuurhistorisch belang' en dat het plan niet bijdraagt aan het behoud of herstel van het cultuurhistorisch karakter van het landgoed.

De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gehele landgoed is aangewezen als complex van cultuurhistorisch belang. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat het plan, ondanks de woningbouw, bijdraagt aan het behoud en herstel van het cultuurhistorisch karakter van het landgoed, onder andere door de sloop van kassen en de landschappelijke inpassing van de woningen. De Afdeling heeft het beroep van de Vereniging ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605955/1/R2.
Datum uitspraak: 10 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Vereniging het Groene Hart Brabant, gevestigd te Boxtel,
appellante,
en
de raad van de gemeente Boxtel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening Landgoed Velder 2007" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Vereniging heeft nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende A] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2017, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C] en [belanghebbende D] en de Stichting belangenbehartiging van derden bij instandhouding van Landgoed Velder (hierna: de Stichting), vertegenwoordigd door mr. A.J. Flipse, advocaat te Breda, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet in twee bestemmingsvlakken met per bestemmingsvlak één vrijstaande woning dan wel twee woningen onder één kap op het noordwestelijk deel van het landgoed "Velder" te Liempde. De voorheen aan het landgoed toegekende aanduiding "evenemententerrein toegestaan" vervalt voor dit deel van het landgoed.
Met het plan wordt volgens de plantoelichting uitvoering gegeven aan een van de afspraken uit een convenant dat op 13 juni 2009 is gesloten tussen het gemeentebestuur van Boxtel, de eigenaren van landgoed Velder, de Brabantse Milieufederatie, de Natuurwerkgroep Liempde en de Stichting. De Vereniging stelt dat het plan in strijd is met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening) en het gemeentelijk beleid en dat het convenant niet noodzaakt tot de woningbouw op het landgoed.
Ontvankelijkheid
2.    De raad betwist de ontvankelijkheid van de Vereniging. Daartoe stelt hij dat het beroepschrift alleen is ondertekend door de voorzitter, terwijl in de statuten is bepaald dat de voorzitter de vereniging tezamen met de secretaris of de penningmeester vertegenwoordigt.
3.    Artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend (…)."
Artikel 6:6, aanhef en onder a, luidt:
"Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
3.1.    Blijkens artikel 14 van de statuten van de Vereniging wordt de Vereniging in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter tezamen met de secretaris of de penningmeester.
Het beroepschrift van de Vereniging is alleen ondertekend door de voorzitter. Onder verwijzing naar onder meer haar uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0659, overweegt de Afdeling dat de ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb geldende eis van ondertekening van het beroepschrift met zich brengt dat het beroepschrift alle handtekeningen van bestuurders van de rechtspersoon moet dragen die ingevolge de wet en de statuten zijn vereist voor vertegenwoordiging. Vaststaat dat daaraan in dit geval niet is voldaan en dat het beroepschrift in zoverre een gebrek bevat. Artikel 6:6 van de Awb bevat de bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor in behandeling nemen van het beroep. Van deze bevoegdheid kan echter alleen gebruik worden gemaakt indien de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. In dit geval heeft de Vereniging, daartoe in de gelegenheid gesteld, een kopie van het beroepschrift overgelegd waarop zowel de handtekening van de voorzitter als de handtekening van de secretaris staan vermeld. Hiermee is het verzuim hersteld. Gelet daarop is het beroep van de Vereniging ontvankelijk.
Inhoudelijk
4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 24 van de Verordening
5.    De Vereniging stelt dat het plangebied niet is aangewezen als ‘complex van cultuurhistorisch belang’ in de zin van artikel 24 van de Verordening, omdat uit de bij de Verordening behorende kaart "Cultuurhistorie" blijkt dat deze aanduiding niet aan het plangebied is toegekend, maar alleen aan de bestaande bebouwing en de directe omgeving daarvan. Gelet hierop biedt artikel 24 van de Verordening geen grondslag voor het toestaan van woningbouw op het landgoed, aldus de Vereniging.
5.1.    Artikel 24 van de Verordening luidde ten tijde van de vaststelling van het plan:
"1. In afwijking van hoofdstuk 3 'Structuren' neemt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Complex van cultuurhistorisch belang' de geldende bestemming met de daarbij horende regels over het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht.
2. In afwijking van het eerste lid en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) kan een bestemmingsplan voorzien in andere dan op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten, waaronder wonen, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
a. de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex;
b. de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past binnen het te voeren beleid voor dat gebied.
3. Artikel 6.10 en artikel 7.10 (niet-agrarische functies) zijn niet van toepassing."
Ten tijde van de vaststelling van het plan gaf artikel 1, lid 1.22, de volgende definitie van ‘complex van cultuurhistorisch belang’:
"ensemble van bestaande bebouwing en bijbehorende omgeving met aldaar aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken."
5.2.    Volgens de definitie van ‘complex van cultuurhistorisch belang’ in artikel 1, lid 1.24, van de Verordening bestaat een dergelijk complex zowel uit het ensemble van bestaande bebouwing als uit de bijbehorende omgeving.
Op de bij de Verordening behorende themakaart "Cultuurhistorie" zijn de aangewezen complexen van cultuurhistorisch belang aangeduid met cirkels van gelijke grootte. Hieruit volgt, anders dan de Vereniging kennelijk meent, dat de aanduidingen niet de begrenzing van de complexen aangeven, maar alleen de locatie ervan. Dit wordt bevestigd door de toelichting op artikel 24 van de Verordening, waarin staat dat de complexen van cultuurhistorisch belang afzonderlijk indicatief zijn aangewezen op een kaart.
In de toelichting op artikel 24 staat verder dat het bij complexen van cultuurhistorisch belang gaat om ensembles bestaande uit één gebouw of een verzameling van gebouwen in samenhang met de directe omgeving. Het betreft oude kloostercomplexen, industriële complexen en landgoederen. De complexen zijn ook opgenomen en beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart.
In de beschrijving van landgoed Velder, die onderdeel uitmaakt van de Cultuurhistorische Waardenkaart, wordt onder meer melding gemaakt van de aldaar aanwezige oude, dubbele wal, een boscomplex met twee sterrenbossen, een landhuis met een koetshuis en een dienstwoning, een in het sterrenbos aanwezige langgevelboerderij, een tuin in Engelse landschapsstijl en enkele monumentale bomen.
Gelet op deze beschrijving heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het gehele landgoed, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is aangewezen als complex van cultuurhistorisch belang als bedoeld in artikel 24 van de Verordening en niet slechts een deel daarvan.
Het betoog faalt.
6.    De Vereniging betoogt voorts dat het plan - indien het plangebied wel als onderdeel van het complex van cultuurhistorisch belang moet worden aangemerkt - in strijd is met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Daartoe voert zij aan dat het plan geen bijdrage levert aan het behoud of herstel van het cultuurhistorisch karakter van het landgoed, omdat in woningbouw is voorzien op gronden die thans voor bos- en landbouw worden gebruikt. Daarbij wijst de Vereniging op de vooroverlegreactie van het college van gedeputeerde staten, waarin staat dat de gekozen locatie voor de woningbouw in het licht van de cultuurhistorische waarden en kenmerken moeilijk te verantwoorden is. Voorts stelt de Vereniging dat de sloop van de op het landgoed aanwezige kassen niet als rechtvaardiging voor het toestaan van woningbouw kan worden ingezet. Ten slotte stelt de Vereniging dat het plan de instandhouding van het op het landgoed aanwezige evenemententerrein faciliteert, en daarmee het herstel van de cultuurhistorische waarden in de weg staat.
6.1.    In de plantoelichting staat dat de beoogde woningen in erfpacht zullen worden uitgegeven. Met deze constructie wordt een extra economische basis onder het landgoed gelegd met een constante inkomstenstroom. De beoogde woningen zullen worden opgenomen in de exploitatie van het landgoed en op die manier mede ten dienste staan aan de instandhouding van het landgoed en het behoud van het cultuurhistorische karakter van het complex. Het behoud van de cultuurhistorische waarden is uitgewerkt in een Landgoedversterkingsplan van februari 2005. In dit plan is een uitvoeringsparagraaf opgenomen waarin de projecten ter versterking van het landgoed voor de periode 2005-2015 zijn opgenomen. De raad heeft toegelicht dat in het convenant afspraken over de uitvoering van het plan zijn neergelegd en dat het plan inmiddels wordt uitgevoerd. In de plantoelichting staat verder dat aanvullend op het Landgoedversterkingsplan het noordelijke gedeelte van de zogenoemde Grote Waterloop, in samenhang met de bouw van de woningen, zal worden hersteld. De waterloop maakt onderdeel uit van een middeleeuwse grenswal. De raad heeft toegelicht dat de uitvoering van deze extra landgoedversterkingsmaatregel is neergelegd in een anterieure overeenkomst van 22 december 2015. Verder heeft de raad erop gewezen dat de woningen landschappelijk moeten worden ingepast conform een inpassingsplan, dat twee op het landgoed aanwezige kassen ter grootte van 1.200 m2 moeten worden verwijderd, en dat het evenemententerrein door de voorziene woningbouw is ingeperkt. Volgens de raad draagt het plan onder deze omstandigheden bij aan het behoud en herstel van het cultuurhistorische karakter van het complex.
6.2.    De omstandigheid dat het plan voorziet in nieuwbouw ter plaatse van gronden waarop thans alleen bos- en landbouw plaatsvindt, maakt, anders dan de Vereniging betoogt, niet reeds dat het plan niet bijdraagt aan het behoud en herstel van het cultuurhistorisch karakter van het landgoed als bedoeld in artikel 24 van de Verordening. Voor zover de Vereniging ter zitting heeft gesteld dat het convenant uit 2009 slechts verplicht tot afdracht van de inkomsten uit evenementen ten behoeve van de landschapsversterkingsmaatregelen overweegt de Afdeling dat dit niet maakt dat de raad niet in redelijkheid kon besluiten de woningbouw op het landgoed mogelijk te maken. In het convenant is immers ook de afspraak opgenomen dat woningbouw op het landgoed mag worden gerealiseerd. Bovendien is deze woningbouw volgens de plantoelichting een extra economische drager voor het behoud van het landgoed. Voorts is de bijdrage van het plan aan het behoud en herstel van het cultuurhistorische karakter van het landgoed niet alleen een financiële zoals de Vereniging ter zitting heeft gesteld. Met het Landgoedversterkingsplan, het herstel van de waterloop, de landschappelijke inpassing, de sloop van de kassen en de verkleining van het evenemententerrein, waartoe het plan de grondslag biedt, worden ook ruimtelijke maatregelen getroffen om de cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken.
Voor zover de Vereniging erop heeft gewezen dat het college van gedeputeerde staten in zijn vooroverlegreactie bezwaren tegen het plan naar voren heeft gebracht, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat naar aanleiding van de vooroverlegreactie uit 2013 door bureau Elings het rapport "Landschapsverkenning voor de ontwikkeling van twee woningen op Landgoed Velder te Liempde" van 15 juli 2014 (hierna: het landschapsonderzoek) is opgesteld. Voor zover de resultaten van het landschapsonderzoek aanleiding gaven tot aanpassing van het plan, heeft deze aanpassing plaatsgevonden. Verder zijn de resultaten van het onderzoek verwerkt in de onderbouwing van de locatiekeuze in de plantoelichting. Het college van gedeputeerde staten heeft geen aanleiding gezien om tegen het aangepaste plan op te komen.
Ten aanzien van de kassen overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting staat dat de woningbouw mede bedoeld is als compensatie voor het inleveren van de planologische mogelijkheid voor de bouw van in totaal 5.000 m2 aan kassen. Dat de kassen op grond van de planregels gesloopt moeten worden, betekent dan ook niet dat de raad elke bebouwing op de gronden onwenselijk acht. Met betrekking tot de stelling van de Vereniging dat het plan ervoor zorgt dat het evenemententerrein in stand kan worden gehouden en daarmee in de weg staat aan landgoedherstel, is ten slotte van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat het plangebied thans onderdeel uitmaakt van het evenemententerrein, en dit terrein door de vaststelling van het plan dan ook is verkleind.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex.
Het betoog faalt.
7.    De Vereniging betoogt dat niet aan de voorwaarde uit artikel 24, tweede lid, onder b, van de Verordening is voldaan. Daartoe stelt zij dat het gemeentelijk beleid ten aanzien van landgoed Velder niet uitdrukkelijk in uitbreiding van de woonfunctie voorziet. Verder is het plan volgens de Vereniging in strijd met de gemeentelijke beleidsregel "Kwaliteitsverbetering voor het buitengebied" (hierna: de beleidsregel), omdat daarin is neergelegd dat een ontwikkeling slechts mag worden gerealiseerd als deze onontkoombaar is, hetgeen voor de in het plan voorziene woningbouw niet het geval is. De Vereniging stelt dat het plan vanwege de gekozen locatie voor de woningbouw niet tot kwaliteitsverbetering strekt en ook in zoverre niet met de beleidsregel in overeenstemming is. In dat verband voert zij aan dat de betekenis van het noordelijk deel van het landgoed als economische drager, anders dan in het landschapsonderzoek wordt gesteld, beperkt is. Woningbouw in het noordwestelijk deel sluit niet aan bij de bestaande bebouwing en leidt tot versnippering en ruimtelijke degradatie. Volgens de Vereniging had de raad voor een andere locatie moeten kiezen en heeft hij niet deugdelijk gemotiveerd waarom de beoogde woningbouw niet kan worden gerealiseerd op de gronden binnen het landgoed waarop thans een bestaande vervallen langgevelboerderij aanwezig is of op gronden die buiten het landgoed, ten noordoosten van de spoorlijn, liggen.
7.1.    In de plantoelichting staat dat het gemeentelijk beleid voor landgoed Velder is gericht op een versterking van de natuurwaarden en cultuurhistorische waarden en het behouden en versterken van de essentiële cultuurhistorische waarde van het natuurrijke cultuurlandschap. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bijdrage van het plan aan het behoud en de versterking van het cultuurhistorisch karakter van het landgoed, ziet de Afdeling in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan past binnen dat beleid. Verder staat in de plantoelichting dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de "StructuurvisiePlus Boxtel", omdat daarin is bepaald dat in het zuidelijke gebied van Boxtel ruimte is voor zeer specifieke woonvormen die geënt zijn op de specifieke landschappen. Het toevoegen van een tweetal traditionele, zo authentiek mogelijke woningen welke passen bij de cultuurhistorische context van de locatie sluit daarbij aan. Ook past het plan in de strategische visie "Boxtel, duurzaam en dynamisch in het Groene Woud" voor specifieke woonmilieus, aangezien daarin is neergelegd dat tot 2020 ongeveer 1.200 nieuwe woningen nodig zijn en dat bij de bouw van deze woningen moet worden gestreefd naar meer diversiteit in woonmilieus. Aangezien het plan woningbouw in een uniek woonmilieu mogelijk maakt, draagt het bij aan de ambities uit de strategische visie.
In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het gemeentelijk beleid is vastgesteld.
Het betoog faalt.
7.2.    Met betrekking tot het betoog van de Vereniging dat het plan niet in overeenstemming is met de beleidsregel, omdat de uitbreiding van het stedelijke ruimtebeslag ten koste van het buitengebied niet onontkoombaar is, overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan de Vereniging kennelijk meent, is in de beleidsregel niet als voorwaarde neergelegd dat uitbreiding van het ruimtebeslag onontkoombaar moet zijn. Naar het oordeel van de Afdeling ziet de beleidsregel, als uitwerking van artikel 3.2 van de Verordening, uitsluitend op de kwaliteitsverbetering van het landschap bij een ruimtelijke ontwikkeling en niet op de vraag of een ruimtelijke ontwikkeling als zodanig kan worden toegestaan. Dat blijkt ook uit de toelichting op de beleidsregel, waarin staat dat de gemeente benadrukt dat de beleidsregel geen uitspraken doet over de planologische aanvaardbaarheid van een initiatief. Ook staat in de toelichting dat passende functies kunnen worden ontwikkeld als er ook een investering voor het landschap tegenover staat. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met de beleidsregel is vastgesteld.
Met betrekking tot de stelling van de Vereniging dat het plan door de locatie van de voorziene woningbouw niet tot kwaliteitsverbetering leidt overweegt de Afdeling dat de raad zijn keuze voor de locatie heeft gebaseerd op het landschapsonderzoek van bureau Elings. Volgens de plantoelichting volgt uit dat onderzoek dat het noordelijke gedeelte van landgoed Velder geschikt is om nieuwe bebouwing toe te voegen die de cultuurhistorie en de karakteristieken van het landgoed versterken, en dat het zuidelijke deel van het landgoed daarvoor minder geschikt is. Daartoe is onder meer van belang dat het noordelijk gedeelte van landgoed Velder een geschiedenis met veel bedrijvigheid kent waarvan de restanten, in de vorm van bebouwing en activiteiten, zichtbaar zijn op het landgoed. In het landschapsonderzoek is geconcludeerd dat in de randen van de grootste open ruimte mogelijkheid is voor het toevoegen van nieuwe bebouwing. De ruimtes aan de noordzijde zijn hiervoor het meest geschikt.
Aangezien in het landschapsonderzoek uiteen is gezet waarom het toevoegen van nieuwe bebouwing op het noordelijke deel van het landgoed tot versterking van de cultuurhistorie en de karakteristieken van het landgoed leidt, ziet de Afdeling in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op basis van het landschapsonderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van woningbouw op de gekozen locatie tot kwaliteitsverbetering leidt.
Het betoog faalt.
7.3.    Voor zover de Vereniging betoogt dat de raad voor een alternatieve locatie had moeten kiezen overweegt de Afdeling als volgt. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Ter uitvoering van het convenant is onderzocht welke locatie binnen het landgoed het meest geschikt is voor woningbouw. De planlocatie voldoet aan de voorwaarden uit de Verordening. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om het onderzoeksgebied uit te breiden tot locaties buiten het landgoed. Ter zitting heeft de Vereniging er op gewezen dat in het convenant de mogelijkheid is opgenomen voor realisering van twee boerderijen of woningen op een nader te bepalen locatie in de gemeente Boxtel. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ook hierin geen aanleiding hoeven te zien om het onderzoeksgebied uit te breiden, omdat die mogelijkheid blijkens het convenant is opgenomen als woningbouw op het landgoed zelf niet realiseerbaar zou blijken te zijn.
De raad heeft met betrekking tot de door de Vereniging genoemde mogelijkheid van woningbouw ter plaatse van de bestaande langgevelboerderij toegelicht dat in de toekomst nader onderzoek zal plaatsvinden naar de vraag of herbouw van deze vervallen boerderij aan de zuidzijde van het landgoed en omzetting van de agrarische bestemming in een woonbestemming haalbaar en wenselijk is. Op dit moment is daar evenwel geen enkel zicht op, aldus de raad. Volgens de raad is deze locatie vanwege haar afgelegen ligging voorts minder geschikt als nieuwe economische drager met een herkenbare relatie en toevoeging voor het landschap. Het landgoed is alleen via de noordentree per auto toegankelijk. Het toevoegen van een woonbestemming aan de zuidrand van het landgoed draagt, door de afgelegen ligging, niet bij aan het versterken van de compositie van bebouwing op het landgoed.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad er gelet op het vorenstaande blijk van gegeven de door de Vereniging aangedragen alternatieven in zijn afweging te hebben betrokken en geeft hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid voor een van deze alternatieve locaties had moeten kiezen.
Het betoog faalt.
Artikel 6.1 van de Verordening
8.    De Vereniging betoogt verder dat het plan in strijd is met artikel 6.1 van de Verordening, omdat de voorziene woningbouw niet strekt tot het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden maar daar juist afbreuk aan doet. Volgens de Vereniging ligt het plangebied in het beekdal van de Velderseloop en kan door de woningbouw het voorziene herstel van het watersysteem niet worden gerealiseerd.
8.1.    Artikel 6.1, eerste lid, van de Verordening luidt:
"Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:
a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden."
8.2.    Vaststaat dat het plangebied in de groenblauwe mantel ligt en dat het plan gelet op artikel 6.1 van de Verordening moet strekken tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem. In de plantoelichting staat dat door de in het plan voorziene woningen een constante inkomstenstroom wordt gegenereerd welke onder meer wordt ingezet voor de instandhouding van het landgoed, waaronder mede is begrepen het herstel van het natuurlijke watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden. Voor het plangebied, dat thans in gebruik is als evenemententerrein en daartoe is gedraineerd, geldt dat de drainage wordt gesaneerd. De afvoergreppel op het perceel wordt verwijderd. Tevens wordt in samenhang daarmee de natuurlijke waterhuishouding van het noordelijke gedeelte van de Grote Waterloop hersteld. Verder is aan het plangebied de aanduiding "overige zone - attentiegebied EHS" toegekend, waardoor op grond van artikel 6, lid 6.1.1, van de planregels de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie en op grond van lid 6.1.4 een omgevingsvergunningplicht geldt voor diverse werken en werkzaamheden die daaraan in de weg kunnen staan. Het waterschap De Dommel heeft een reactie op het voorontwerp gegeven, waarin hij niet heeft aangegeven in zoverre bezwaren te zien. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat het plangebied niet ligt in een beschermd, waardevol beekdal als bedoeld in de Keur van het waterschap dat aan de planontwikkeling in de weg zou staan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem.
Het betoog faalt.
Inlassen zienswijze
9.    De Vereniging heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De Vereniging heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
Conclusie en proceskosten
10.    Het beroep is ongegrond.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Boermans
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017
429-820.