ECLI:NL:RVS:2017:1194

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
201508334/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor wijziging bouwplan te Eindhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 2 oktober 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de omgevingsvergunning die op 22 januari 2015 door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven is verleend aan [vergunninghouder] voor het wijzigen van een eerder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging en het dichtmaken van een carport ten behoeve van woonruimte aan [locatie] te Eindhoven.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijzigingsvergunning, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarna [appellant] hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 20 december 2016 zijn beide partijen vertegenwoordigd, en zijn er ook schriftelijke uiteenzettingen van [vergunninghouder] en P.J.W. Olislaegers ingediend.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 3 mei 2017 geoordeeld dat de wijzigingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op de afwerking van de voorgevel van de woning en dat de eerder verleende omgevingsvergunning van 1 september 2014 in rechte vaststaat. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de wijzigingsvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201508334/1/A1.
Datum uitspraak: 3 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2015 in zaak nr. 15/1794 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een berging en het dichtmaken van een carport ten behoeve van woonruimte aan de [locatie] te Eindhoven (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 mei 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [vergunninghouder] en P.J.W. Olislaegers een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij uitspraak van 25 april 2016 heeft de Afdeling, na vereenvoudigde behandeling, het hoger beroep van [appellant] kennelijk ongegrond geacht en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan.
Bij uitspraak van 24 augustus 2016 heeft de Afdeling dit verzet gegrond verklaard, zodat de uitspraak van 25 april 2016 is vervallen. Het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak in verzet opnieuw een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2016, waar [appellant], samen met [persoon A], en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.A. Peels, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouder] en [persoon B], bijgestaan door mr. A.G. van Keulen, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Op 26 juni 2014 heeft [vergunninghouder] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een berging en het dichtmaken van een carport ten behoeve van woonruimte op het perceel.
De aangevraagde vergunning is op 1 september 2014 verleend. Het daartegen ingediende bezwaar van [appellant] is bij besluit, verzonden op 24 november 2014, niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellant] niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning. De verleende omgevingsvergunning van 1 september 2014 staat in rechte vast.
Bij besluit van 22 januari 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de vergunning van 1 september 2014. [appellant] heeft tegen de verleende wijzigingsvergunning wel tijdig rechtsmiddelen aangewend.
2.     [appellant] heeft in beroep aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte omgevingsvergunning heeft verleend voor de wijziging van het bouwplan. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het college bij de beslissing omtrent de vergunningverlening onvoldoende rekening heeft gehouden met het Beeldkwaliteitsplan IVS Grasrijk en het ter plaatse geldende bestemmingsplan op grond waarvan een uitbreiding van de woning aan de voorzijde en plaatsing van een raam in de oostelijke zijgevel niet is toegestaan. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij door realisering van het bouwplan zal worden geconfronteerd met stankoverlast, licht- en geluidsoverlast en schending van zijn privacy. Ook heeft [vergunninghouder] door het opheffen van de oprit op zijn perceel in strijd met de koopakte gehandeld en heeft het college in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2012 een vergunning verleend voor het aanleggen van een nieuwe uitweg op het perceel van [vergunninghouder], aldus [appellant].
3.    Nu de op 1 september 2014 verleende omgevingsvergunning voor het oorspronkelijke bouwplan in rechte vaststaat, ligt uitsluitend de omgevingsvergunning, verleend voor de aangebrachte wijziging ten opzichte van het reeds vergunde bouwplan, nog ter beoordeling voor. Dit betekent dat [appellant] geen gronden meer kan inbrengen tegen het ongewijzigde deel van het bouwplan.
Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag op welke wijziging dan wel wijzigingen, de verleende omgevingsvergunning van 22 januari 2015 (hierna: de wijzigingsvergunning) ziet.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijzigingsvergunning uitsluitend ziet op het weglaten van betimmering rondom een dragende kolom aan de voorzijde van de woning. De rechtbank heeft dit standpunt van het college bevestigd.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de wijzigingsvergunning niet alleen ziet op de eerdergenoemde wijziging aan de voorzijde, maar ook op een wijziging aan de oostelijke zijgevel van de woning ten behoeve van het plaatsen, dan wel het vergroten van een raamkozijn in die gevel.
4.1.    Op het aanvraagformulier voor de wijzigingsvergunning, dat zich onder de gedingstukken bevindt, heeft de aanvrager ingevuld dat de aangevraagde wijziging "een detailwijziging in de uitvoering van de verbouw carport naar muziekkamer als vergund in V14/20658" betreft.
Laatstgenoemde vergunning betreft de omgevingsvergunning van 1 september 2014. Bij het aanvraagformulier behoren enkele bijlagen, zoals een bouwtekening die blijkens stempels daarop ook reeds behoorde bij het besluit van 1 september 2014, en voorts impressies van de desbetreffende detailwijziging, welke zijn voorgelegd aan, en blijkens een stempel daarop van 22 januari 2015, goedgekeurd door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Eindhoven. Bij de vergunningaanvraag behoort verder een korte mailwisseling van 12 en 13 januari 2015 van de aanvrager met de heer Van Dijk, voorzitter van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Eindhoven, waarin de aanvrager de detailwijziging schriftelijk toelicht. De heer Van Dijk deelt de aanvrager vervolgens per mail mede dat deze wijziging voor welstand akkoord is. In zijn toelichting schrijft de aanvrager over de wijziging dat deze betreft "de afwerking van de noord-oosthoek begane grond". Blijkens de toelichting wil de aanvrager de bestaande dragende kolom niet meer verbergen achter timmerwerk, zoals in de vergunning aangegeven, maar zoals hij stelt, deze in het zicht laten en het relevante timmerwerk achter de kolom door laten lopen, meer in stijl van het reeds bestaande.
De vergunning voor de wijziging is blijkens het besluit van het college van 22 januari 2015 conform de aanvraag verleend. De hiervoor genoemde bijlagen maken blijkens het besluit deel uit van de vergunning en zijn in dit verband allen voorzien van het stempel "vergunning verleend".
4.2.    Uit het hiervoor onder 4.1 vermelde, blijkt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de detailwijziging alleen de afwerking aan de voorzijde van de woning betreft, in die zin dat de bestaande dragende kolom op de noord-oosthoek van de woning niet meer achter timmerwerk is verborgen, maar zichtbaar is gelaten en het timmerwerk nu achter de kolom doorloopt.     Er blijkt uit de hiervoor besproken aanvraag en de daarbij behorende bijlagen niet dat de aanvrager heeft beoogd tevens een wijziging in de oostelijke zijgevel ten behoeve van de plaatsing of de wijziging van een raamkozijn aan te vragen. De wijzigingsvergunning ziet daar dus ook niet op.
Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de wijzigingsvergunning wel ziet op toestemming voor het plaatsen of vergroten van een raamkozijn in de oostelijke zijgevel, slaagt dit niet, nu uit de bouwtekening behorend bij de oorspronkelijke vergunning van 1 september 2014 blijkt dat die vergunning reeds in het bedoelde raamkozijn voorziet. Wat betreft de omstandigheid dat, zoals ook uit de schriftelijke uiteenzetting van het college blijkt, de opening in de gevel ten behoeve van dit raamkozijn tijdens de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden iets moest worden vergroot om het kozijn te kunnen plaatsen, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat die minimale vergroting zonder omgevingsvergunning kon plaatsvinden, gelet op het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. De wijzigingsvergunning ziet derhalve niet op het raamkozijn in de oostelijke zijgevel van de woning.
Voor zover in de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016 (in zaak nr. 201508334/3/A1; aangehecht) in het verzet van [appellant] is overwogen dat met het gewijzigde bouwplan niet alleen een wijziging is aangebracht in de voorgevel, maar ook in de zijgevel van de woning, moet dit aldus worden begrepen dat de Afdeling in dit verzet heeft geoordeeld dat de wijziging aan de voorgevel bestaande uit het weglaten van de betimmering rondom de dragende kolom, niet alleen zichtbaar is in de voorgevel, maar zich ook manifesteert in de oostelijke zijgevel van de woning, omdat de dragende kolom op een hoek van de woning is gesitueerd en de wijziging daaraan daarom zowel zichtbaar is op de voorgevel, als op de oostelijke zijgevel van de woning. Dit doet er echter niet aan af dat dit de enige wijziging is waarop de wijzigingsvergunning ziet en het reeds eerder vergunde raamkozijn in de oostelijke zijgevel behoort tot het ongewijzigde deel van het bouwplan.
Het betoog faalt.
5.    Nu hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de strijdigheid met het bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitsplan geen betrekking heeft op de hiervoor beschreven detailwijziging waarop de wijzigingsvergunning uitsluitend ziet, heeft de rechtbank in hetgeen is aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat die wijziging in strijd is met het bestemmingsplan dan wel de redelijke eisen van welstand.
In hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd omtrent de afvoer van de mechanische ventilatie, heeft de rechtbank terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de detailwijziging van het bouwplan niet voldoet aan de technische eisen van het Bouwbesluit. Nu niet is gebleken dat de wijziging van het bouwplan in strijd is met een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden, was het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, gehouden om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen en was er voor een nadere afweging van de betrokken belangen geen plaats.
Het betoog faalt.
6.    Voor zover [appellant] in de onderhavige procedure heeft aangevoerd dat jegens hem ten onrechte handhavend wordt opgetreden met betrekking tot een door hem tussen zijn woning en die van [vergunninghouder] opgerichte erfafscheiding omdat die volgens hem eveneens zonder omgevingsvergunning kan worden gebouwd, wordt overwogen dat die kwestie buiten de omvang van dit geding valt en daarom buiten bespreking blijft.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017
641.