201605528/1/R3.
Datum uitspraak: 18 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Holten, gemeente Rijssen-Holten,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rijssen-Holten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Holten, Fliermatenweg 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Rijssen-Holten heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partijen] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2016, waar zijn verschenen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2], alsook de raad, vertegenwoordigd door C. van Bart en A. Brinkhuis-Kelder. Voorts zijn daar gehoord [partijen], bijgestaan door mr. C.M.H. Cohen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2. [partijen] hebben de raad gevraagd mee te werken aan de bouw van een nieuwe woning in het buitengebied van Holten. Het onderhavige plan voorziet daarin. Het perceel is nu grotendeels in gebruik als weiland. [partijen] willen op het perceel een zogeheten ecologische woning bouwen en het perceel zo inrichten dat zij zo veel als mogelijk zelfvoorzienend kunnen zijn.
[appellant sub 1] en [appellanten sub 2] wonen op het perceel dat grenst aan het plangebied. Zij vrezen onder meer dat het plan leidt tot aantasting van de landelijke omgeving. Hun beroepen zijn er daarom op gericht dat de voorziene woning zo ver mogelijk van hun perceel komt te liggen.
3. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het plan ten onrechte een woning op relatief korte afstand van hun perceel mogelijk maakt. Hiertoe voeren zij aan dat een woning op de voorziene locatie leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Ter zitting hebben zij in dit kader aangegeven dat op de gronden rondom hun woning op dit moment geen woningen staan. Het plan vormt voor hun woon- en leefklimaat - ook als de voorziene woning bijvoorbeeld wordt afgeschermd door een houtwal - daarom een verslechtering ten opzichte van de huidige situatie, zo voeren zij aan. Ter zitting hebben zij erop gewezen dat een woning op het aangrenzende perceel een toename van geluid veroorzaakt. Verder brengen zij naar voren dat de aanwezigheid van buren een aantasting van privacy betekent. Ten slotte hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] erop gewezen dat de voorziene woning een verlies van uitzicht en een aantasting van de omgeving oplevert.
[appellant sub 1] en [appellanten sub 2] staan een plan voor waarin de nieuwe woning op ten minste een afstand van 50 meter van de gevel van hun woning komt te liggen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor [appellant sub 1] en [appellanten sub 2]. Hiertoe wijst de raad erop dat de voorziene woning een beperkte bouwhoogte heeft. Bovendien is de bebouwing vanaf het perceel van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] niet of nauwelijks zichtbaar, met name omdat er een verplichting in het plan is opgenomen om de bebouwing landschappelijk in te passen.
3.2. Volgens de verbeelding is aan een noordoostelijke deel van het plangebied de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen in woonhuizen;
b. landschappelijke inpassing.
Ingevolge lid 5.2.2 gelden voor hoofdgebouwen in casus woonhuizen de volgende regels:
a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd;
b. een woning mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
c. de oppervlakte van de woning mag niet meer bedragen dan 300 m²;
d. de goothoogte van de woning mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1.2, gelden met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken de volgende regels:
a. de landschappelijke inpassing moet uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn aangelegd overeenkomstig een erfinrichtingsplan en dient vervolgens aldus in stand te worden gehouden;
b. onder erfinrichtingsplan zoals genoemd in sub a wordt verstaan het erfinrichtingsplan, als Bijlage 1 opgenomen, voor Fliermatenweg 1 te Holten, zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Fliermatenweg 1 in Holten.
3.3. Vast staat dat het plan leidt tot veranderingen in de omgeving van het perceel van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2]. Het aangevoerde geeft echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een woning op de voorziene locatie aanvaardbaar is. De Afdeling overweegt hiertoe dat de maximale bouwhoogte beperkt is, namelijk tot 5,5 meter. Voorts overweegt de Afdeling dat in het erfinrichtingsplan als bedoeld in artikel 10, lid 10.1.2, onder b, van de planregels staat dat aan de zijde van het perceel dat grenst aan het perceel van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] een houtwal moet worden opgericht met permacultuur beplanting, met een gemiddelde hoogte van 0,85 meter.
De raad heeft verder naar het oordeel van de Afdeling bij de locatiekeuze van de voorziene woning in redelijkheid gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het ecologische concept niet kan worden uitgevoerd als de woning verderop op het perceel wordt voorzien. Hierbij betrekt de Afdeling de toelichting van de raad dat het concept van de ecologische woning uitgaat van een bepaalde hoeveelheid zonlicht die nodig is om energieneutraal te zijn. Een verplaatsing in noordelijke richting zou de hoeveelheid zonlicht beperken waarmee het concept niet haalbaar is of de kap van bestaande bomen noodzakelijk wordt, aldus de toelichting van de raad, hetgeen de Afdeling niet onaannemelijk acht.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Nijveld, griffier.
w.g. Pans
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017
786.