201606280/1/V1.
Datum uitspraak: 26 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 augustus 2016 in zaak nr. 16/124 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman en mr. C.E.S. Clerx, zijn verschenen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De staatssecretaris heeft de aanvraag met toepassing van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en artikel 3.77, zevende lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) afgewezen. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de vreemdeling in een eerdere procedure onjuiste gegevens heeft verstrekt, te weten een werkgeversverklaring over een gefingeerd dienstverband, dat dit heeft geleid tot afwijzing van die aanvraag en dat de vreemdeling daarna weliswaar is vertrokken naar Armenië maar nog niet de in laatstvermelde bepaling vereiste termijn van vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.
3. De staatssecretaris klaagt in de grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000 heeft afgewezen omdat hij heeft nagelaten de werkgeversverklaring die de vreemdeling in deze procedure heeft overgelegd, te onderzoeken. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij, gelet op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000, bevoegd is de aanvraag af te wijzen reeds omdat de vreemdeling in een eerdere procedure onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt die tot afwijzing van een aanvraag hebben geleid. Hij is dan ook niet gehouden om te onderzoeken of de vreemdeling in deze procedure de juiste gegevens heeft overgelegd, aldus de staatssecretaris.
4. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van heden, ECLI:NL:RVS:2017:1109, is artikel 16, eerste lid, aanhef en onder i, van de Vw 2000, voor zover hierin is bepaald dat de staatssecretaris een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan afwijzen indien een vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum of een verblijfsvergunning hebben geleid, wegens strijd met artikel 16, tweede lid, aanhef en onder a, van richtlijn 2003/86/EG (PB 2003 L 251), onverbindend. Gelet op voormelde uitspraak is artikel 3.77, zevende lid, van het Vb 2000 eveneens onverbindend. Daarom falen de grieven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017
716. BIJLAGE
Recht van de Europese Unie
Gezinsherenigingsrichtlijn
Artikel 16
[…]
2 […]
De lidstaten kunnen tevens het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging afwijzen of de verblijfstitel van gezinsleden intrekken of weigeren te verlengen indien is vastgesteld dat:
a) er valse of misleidende informatie is verstrekt, valse of vervalste documenten zijn gebruikt, of anderszins fraude is gepleegd of onwettige middelen zijn gebruikt;
[…]
Nationale regelgeving
Vw 2000
Artikel 16
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
[…]
i. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum of een verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid;
[…]
Vb 2000
Artikel 3.77
7. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgewezen op de in artikel 16, eerste lid, onder i, van de Wet genoemde grond, tenzij de vreemdeling sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.
[…]