201604214/1/V2.
Datum uitspraak: 25 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 mei 2016 in zaak nr. NL16.913 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 31 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Thissen, advocaat te Alphen aan de Rijn, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten. Overwegingen
1. Hetgeen de vreemdeling in de derde en vierde grief heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
2. De staatssecretaris acht geloofwaardig dat de vreemdeling homoseksueel is, dat hij behoort tot de Banyamulenge en dat hij afkomstig is uit Noord-Kivu, waar zich volgens de staatssecretaris een situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 bescherming biedt. Hij heeft de aanvraag niettemin afgewezen omdat de vreemdeling een vestigingsalternatief heeft in Kinshasa. Daarbij heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom noch het behoren tot de Banyamulenge noch de homoseksualiteit van de vreemdeling hieraan in de weg staat.
3. De vreemdeling klaagt in de eerste twee grieven, in onderlinge samenhang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij een vestigingsalternatief heeft in Kinshasa. De staatssecretaris heeft de omstandigheden dat de vreemdeling homoseksueel is en dat hij behoort tot de Banyamulenge, ten onrechte niet in samenhang met elkaar bezien, terwijl hiervoor wel aanleiding bestond, aldus de vreemdeling.
3.1. Ter motivering van de tegenwerping van Kinshasa als vestigingsalternatief heeft de staatssecretaris zich onder meer op het standpunt gesteld dat de verschillende Tutsigroepen, waaronder de Banyamulenge, bij voorkomende problemen bescherming kunnen krijgen van de autoriteiten. De staatssecretaris heeft echter niet gemotiveerd of de homoseksuele geaardheid van de vreemdeling in de weg staat aan het verkrijgen van bescherming bij dergelijke - aan het behoren tot de Banyamulenge gerelateerde - problemen.
De grieven slagen.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. is overwogen, het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 3 mei 2016 vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 mei 2016 in zaak nr. NL16.913;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 3 mei 2016, V-nummer […];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fernandez
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2017
753.