ECLI:NL:RVS:2017:1162
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 november 2016. De rechtbank had de besluiten van de staatssecretaris van 25 oktober 2016, waarin de aanvragen van twee vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werden genomen, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H. Postma, hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de vragen die in het hogerberoepschrift zijn opgeworpen, beantwoord in eerdere uitspraken en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.
De Afdeling heeft vervolgens de besluiten van de staatssecretaris getoetst aan de beroepsgronden die in eerste aanleg zijn ingediend. De vreemdelingen hadden aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte de behandeling van hun aanvragen niet op basis van de Dublinverordening aan zich had getrokken, omdat zij afhankelijk zijn van hun in Nederland verblijvende familieleden. De Afdeling oordeelde echter dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de aanvragen op die grond te behandelen. De beroepen van de vreemdelingen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2017.