ECLI:NL:RVS:2017:1115

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
201702374/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Dorpsschool Rozendaal

Op 24 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Dorpsschool Rozendaal". De raad van de gemeente Rozendaal had op 31 januari 2017 het bestemmingsplan vastgesteld, dat de verplaatsing van de basisschool De Dorpsschool Rozendaal naar een nieuwe locatie aan de Bremlaan mogelijk maakt. Dit besluit werd aangevochten door verschillende verzoekers, waaronder bewoners en de Stichting Behoud Karakter Bremheuvel, die vreesden voor negatieve gevolgen van de verplaatsing, zoals verkeershinder en geluidsoverlast.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de raad voldoende onderzoek had gedaan naar alternatieve locaties en dat de gekozen locatie aan de Bremheuvel de meest geschikte was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het verkeersbesluit, maar dat er wel een spoedeisend belang bestond voor de omgevingsvergunningen voor bouwen en kappen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het plan niet in strijd was met de relevante wetgeving, waaronder het Besluit ruimtelijke ordening.

De voorzieningenrechter ging ook in op de zorgen van de verzoekers over verkeersveiligheid en geluidshinder. Hij oordeelde dat de raad de verkeerssituatie adequaat had onderzocht en dat de geluidshinder door de aanleg van een geluidscherm kon worden beperkt. De verzoekers konden niet aantonen dat de raad onterecht had geoordeeld over de cultuurhistorische waarde van de Bremheuvel of dat de omgevingsvergunning voor bouwen in strijd was met redelijke eisen van welstand. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen niet gegrond waren en wees deze af.

Uitspraak

201702374/2/R1.
Datum uitspraak: 24 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te Rozendaal,
2.    de Stichting Behoud Karakter Bremheuvel, gevestigd te Rozendaal, en anderen, allen wonend te Rozendaal (hierna: de Stichting en anderen),
3.    [verzoeker sub 3] en anderen, allen wonend te Rozendaal,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Rozendaal,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpsschool Rozendaal" vastgesteld.
Bij besluit van 8 februari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van de nieuwe school verleend.
Bij besluit van 8 februari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor het kappen van 5 bomen ten behoeve van de nieuwe school verleend.
Bij besluit van 8 februari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit in verband met de aanleg van een fietspad bij de nieuwe school genomen.
Tegen deze gecoördineerde besluiten hebben [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 april 2017, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, rechtsbijstandsverlener te ’s-Hertogenbosch, de Stichting en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.J.W. van Eijk, advocaat te ’s-Hertogenbosch, [verzoeker sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.J. Kastein, advocaat te Zevenaar, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door A.J.R. Roosken, ing. R. Berendsen en mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn [partij A] en De Dorpsschool Rozendaal, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De besluiten maken de verplaatsing van de basisschool De Dorpsschool Rozendaal mogelijk naar een nieuwe locatie aan de Bremlaan op de zogenoemde Bremheuvel. De huidige basisschool is gevestigd op twee locaties aan de Steenhoek in Rozendaal en aan de Van Egmondstraat in Velp. Ook een bestaande peuterspeelzaal en kinderopvang worden naar de nieuwe locatie verplaatst. Verder wordt op de nieuwe locatie voorzien in een gymzaal. In de huidige situatie is op geen van beide basisschoollocaties een gymzaal aanwezig. De kinderen worden iedere week met de bus naar gymles in de gemeente Rheden gebracht. De raad beoogd met het samenbrengen van alle genoemde functies op één locatie te voorzien in een kwaliteitsverbetering.
De verzoeken
3.    Het verzoek van [verzoeker sub 1] strekt tot schorsing van het bestemmingsplan. Het verzoek van de Stichting en anderen strekt tot schorsing van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor bouwen. Het verzoek van de [verzoeker sub 3] en anderen strekt tot schorsing van het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning voor bouwen, de omgevingsvergunning voor kappen en het verkeersbesluit.
Spoedeisend belang
4.    De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. De raad en het college hebben aangegeven zo spoedig mogelijk met de bouw van de school te willen beginnen. Ten aanzien van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen voor bouwen en kappen acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig. Het verkeersbesluit ziet op de aanwijzing van een nog aan te leggen fietspad als ‘fietspad’. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit besluit tot onomkeerbare gevolgen zal leiden, zodat ten aanzien van het verkeersbesluit een spoedeisend belang ontbreekt.
Het bestemmingsplan
Locatiekeuze
5.    [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties voor de school. Het locatieonderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt, is volgens hen ondeugdelijk en onvolledig.
5.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
5.2.    Teneinde een geschikte locatie voor de nieuwe basisschool te vinden is in januari 2013 een locatieonderzoek verricht. Blijkens dit onderzoek zijn door de raad verschillende locaties onderzocht en afgewogen. De raad heeft daarbij de voor- en nadelen van de alternatieve locaties in zijn afweging meegenomen en de bij het bestemmingsplan betrokken belangen afgewogen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bij het bepalen van de geschiktheid van de locaties is gekeken naar de ligging nabij Natura 2000-gebieden, de verkeerssituatie, de omvang van de locatie en de afstand tot omliggende gevoelige functies. In het locatieonderzoek zijn de potentiële locaties aan deze criteria getoetst en is gemotiveerd dat de locatie Bremheuvel de meest geschikte locatie is.
De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad alternatieve locaties onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken en dat hij bij de keuze voor de locatie Bremheuvel de aan hem toekomende beleidsruimte heeft overschreden. Het betoog faalt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
6.    [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Zij bestrijden in de eerste plaats de stelling van de raad dat het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk zou maken. Voorts voeren zij aan dat de actuele regionale behoefte aan de basisschool niet toereikend is gemotiveerd. Verder is het plangebied volgens hen gelegen buiten bestaand stedelijk gebied en is ten onrechte niet bezien in hoeverre de school binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.
6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat niet hoeft te worden getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro omdat het plan niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling vanwege de beperkte omvang van de school. Zekerheidshalve heeft de raad het plan getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
6.2.    Artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro luidt: "In dit besluit en de hierop berustende bepalingen worden verstaan onder:
[...];
h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."
6.3.    Niet is in geschil dat de ontwikkeling van een school als zodanig kan worden aangemerkt als een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. De oppervlakte van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" ten behoeve van de school is ruim 4.000 m². De oppervlakte van het bouwvlak is ongeveer 1.000 m². De voorzieningenrechter acht de ontwikkeling van de school, anders dan de raad, voldoende substantieel om deze als stedelijke ontwikkeling aan te merken. Vaststaat verder dat aan de Bremheuvel in het vorige plan "Kom 2008" de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarde" was toegekend. Binnen deze bestemming waren beperkte bouwmogelijkheden opgenomen. Gebouwen waren niet toegestaan. Gelet op de functiewijziging naar de bestemming "Maatschappelijk" en het forse extra ruimtebeslag waarin het plan voorziet, voorziet het plan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.
Verder is niet in geschil dat in de huidige situatie behoefte bestaat aan de bestaande school. Het plan voorziet slechts in een verplaatsing binnen de gemeente zonder uitbreiding van de bebouwing. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het plan een actuele regionale behoefte bestaat.
De raad heeft voorts terecht het standpunt ingenomen dat het plangebied is aan te merken als ‘stedelijk groen’ als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, zodat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het plangebied in de kern van Rozendaal is gelegen en omsloten is door (woon)bebouwing. Dat het plangebied in het vorige plan de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijk waarde" had, doet hieraan niet af. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, is van agrarisch gebruik al lange tijd feitelijk geen sprake en is gelet op de ligging en de bereikbaarheid van de gronden voor landbouwvoertuigen niet aannemelijk dat dit gebruik op de gronden thans nog zou kunnen plaatsvinden.
Nu het plangebied is aan te merken als bestaand stedelijk gebied hoeft aan artikel 3.1.6, tweede lid, onder c, van het Bro niet te worden getoetst.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plan niet is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Het betoog faalt.
Verkeer
7.    [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen vrezen voor ernstige verkeershinder en een verhoogde kans op verkeersonveilige situaties rondom het plangebied door de toename van verkeer als gevolg van het plan.
7.1.    De gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie zijn onderzocht door Goudappel Coffeng in het rapport "Verkeersonderzoek Dorpsschool Rozendaal" van 29 oktober 2015 (hierna: het verkeersrapport). In het verkeersrapport staat dat de omliggende wegen hoofzakelijk 30 km/u-wegen zijn. Op grond van de richtlijnen van het CROW wordt een maximale verkeersintensiteit van 2.500 mvt/etm voor deze wegen aanvaardbaar geacht. Aan deze norm zal in ruime mate kunnen worden voldaan, zo volgt uit de berekende verkeerstoename. Verzoekers hebben het verkeersrapport op dit punt niet bestreden. In het verkeersrapport wordt daarnaast een aantal aanbevelingen gedaan ten behoeve van een verbeterde verkeersveiligheid, waaronder het verbreden van de Akkerlaan. Het plan voorziet daarin door een verbreding van de bestemming "Verkeer" ter plaatse van een gedeelte van de Akkerlaan nabij de voorziene school. Dat ondanks de conclusies in het verkeersrapport zou moeten worden gevreesd voor ernstige verkeershinder en verkeersonveilige situaties hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt. In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich onder verwijzing naar het verkeersrapport niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verkeerssituatie rondom het plangebied. Het betoog faalt.
Geluid
8.    [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen betogen dat het plan leidt tot ernstige geluidhinder in de omgeving.
8.1.    Ten behoeve van het plan is geluidsonderzoek verricht. In het rapport "Dorpsschool te Rozendaal, akoestisch onderzoek" van 8 september 2016, opgesteld door Alcedo (hierna: het akoestisch rapport)  staat dat de geluidbelasting van de buitenspelende kinderen, af- en aanrijdend verkeer en installaties op en in de schoolbebouwing in het onderzoek zijn betrokken. Het stemgeluid van de kinderen is de maatgevende geluidbron. Er is aangesloten bij de norm van 50 dB(A) in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De voorzieningenrechter ziet op geen aanleiding voor het oordeel dat niet in redelijkheid bij die norm mocht worden aangesloten. Uit het akoestisch rapport volgt dat aan deze norm kan worden voldaan, mits langs de noordelijke zijde van het schoolterrein een geluidscherm met een hoogte van 1,6 m wordt aangelegd. Het plan voorziet in de aanleg van dit scherm. Langs de noordzijde van het schoolterrein is aan een strook grond met de bestemming "Groen" de aanduiding "specifieke vorm van groen - geluidscherm" toegekend. In artikel 4, lid 4.3.1, van de planregels is ten behoeve van de realisering van het scherm een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich onder verwijzing naar het akoestisch rapport en gelet op de realisering van het benodigde geluidscherm niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot ernstige geluidhinder. Het betoog faalt.
Cultuurhistorische waarde
9.    De Stichting en anderen betogen dat het plan de cultuurhistorische waarde van de Bremheuvel aantast. Volgens de Stichting is de Bremheuvel altijd vrijwel onbebouwd geweest en moet dit ook zo blijven.
9.1.    De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de cultuurhistorische waarde van de Bremheuvel. In de plantoelichting staat dat de conclusie van onderzoek door de Commissie cultuurhistorie Rheden-Rozendaal en Archeologisch adviesbureau Raap is dat ten aanzien van de locatie ten hoogste kan worden gesproken van middelmatige cultuurhistorische waarde van het perceel in zijn huidige toestand. Op basis van deze waardestelling wordt geadviseerd dat behoud van het perceel in zijn huidige toestand niet noodzakelijk is. Aanbevelenswaardig is wel om bij de terreininrichting rekening te houden met het groen en open karakter van het perceel. Het ontwerp van de Dorpsschool en de inrichting van het terrein is daarop afgestemd, aldus de plantoelichting.
9.2.    De voorzieningenrechter ziet gelet op hetgeen in de plantoelichting staat - hetgeen door de Stichting en anderen niet gemotiveerd is bestreden - geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het kader van de belangenafweging een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang bij behoud van de cultuurhistorische waarde van de Bremheuvel dan aan het belang bij verplaatsing van de school. Het betoog faalt.
De omgevingsvergunning voor bouwen
10.    [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen betogen dat het bouwplan is vastgesteld in strijd met de redelijke eisen van welstand.
10.1.    Artikel 2.10, eerste lid, luidt: "Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[...];
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[...]."
10.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2747), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met redelijke eisen van welstand of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
10.3.    In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten om op tot het oordeel te komen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. [verzoeker sub 3] en anderen en de Stichting en anderen hebben geen advies van een deskundige overgelegd waarin het advies van de welstandscommissie wordt bestreden.  Het betoog faalt.
De omgevingsvergunning voor kappen
11.    [verzoeker sub 3] en anderen kunnen zich niet verenigen met de kap van een aantal bomen ten behoeve van de nieuwe school. Volgens hen zijn de bomen beeldbepalend en dragen zij bij aan de biodiversiteit in de omgeving.
11.1.    Artikel 4:11 van de Algemene Plaatselijke Verordening luidt:
"1. Het is verboden zonder vergunning van het college te vellen of te doen vellen:
- houtopstanden die staan vermeld op een door het college vastgestelde lijst van monumentale en bijzondere bomen;
- houtopstand niet zijnde hakhout of bomen in bosverband, met een grotere doorsnede dan 40 centimeter, gemeten met schors op 1,30 meter boven het maaiveld, waarbij voor de boomsoorten valse acacia, beuk, eik, hulst, kastanje, linde en venijnboom (taxus) een diameter geldt van 20 cm;
- hakhout of bomen in bosverband, met een grotere doorsnede dan 10 centimeter, gemeten met schors op 1,30 meter boven het maaiveld, en met een oppervlakte van meer dan 100 vierkante meter.
2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
[...];
4. Het college kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften."
11.2.    De te kappen bomen betreffen blijkens het bestreden besluit twee Amerikaanse eiken en drie zomereiken. Blijkens het verhandelde ter zitting ziet het verzoek op het bestreden besluit voor zover hierbij toestemming is verleend voor het kappen van de drie zomereiken. Voor het schoolterrein is een inrichtingsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de aanwezige landschaps- en natuurwaarden. Vanuit het schoolterrein wordt er een aansluiting met het fietspad gerealiseerd waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de aanwezige hoogteverschillen en de aanwezige bomen. Bij twee van de zomereiken is niet geheel duidelijk of deze kunnen worden gehandhaafd. Om die reden wordt nu, voor het geval dat nodig is, voor deze boom of bomen toestemming verleend om deze te kappen. Mocht bij de uitvoering blijken dat dit niet nodig is, dan worden deze boom of bomen gehandhaafd. Verder blijkt uit de overwegingen dat een quickscan flora en fauna is uitgevoerd. Uit de quickscan is gebleken dat het kappen van de bomen mogelijk leidt tot een verstoring van de migratieroute van vleermuizen wanneer door het verwijderen van bomen gaten ontstaan van 30 m. Daarom voorziet het bestreden besluit teven is een herplantplicht voor twee bomen met een stamdikte van 20 tot 25 cm.
11.3.    Hetgeen [verzoeker sub 3] en anderen hebben aangevoerd, biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het college, daarbij in aanmerking genomen de overwegingen in het bestreden besluit, het belang van de herinrichting van de locatie ten behoeve van de nieuwe school niet in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dat het belang bij behoud van de bomen. Daarbij betrekt de Afdeling dat in totaal slechts vijf bomen worden gekapt, waarbij twee bomen zullen worden herplant. Het betoog faalt.
Conclusie
12.    Ten aanzien van de overige door verzoekers aangevoerde beroepsgronden, verwacht de voorzieningenrechter niet dat deze beroepsgronden in de bodemprocedure tot een gegrond beroep zullen leiden. Ook wat deze aspecten betreft ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Van Sloten    w.g. Blankenstein
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2017
821.