ECLI:NL:RVS:2017:1072

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201605997/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand in complexe strafzaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 juni 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had een aanvraag ingediend voor extra uren rechtsbijstand in verband met een complexe strafzaak waarin zijn cliënt verdachte was van witwassen. De Raad voor Rechtsbijstand had op 4 mei 2015 de aanvraag om extra uren afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De Raad stelde dat [appellant] onvoldoende had aangetoond dat de zaak feitelijk of juridisch complex was, en dat de behandeling binnen het forfaitaire aantal uren had kunnen plaatsvinden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 april 2017 ter zitting behandeld. [Appellant] voerde aan dat de omvang van het dossier, getuigenverhoren en de noodzaak om een deskundige te raadplegen, maakten dat extra uren gerechtvaardigd waren. De Raad voor Rechtsbijstand had echter in eerdere correspondentie aangegeven welke informatie nodig was om de aanvraag te onderbouwen, maar [appellant] had hier niet aan voldaan. De rechtbank oordeelde dat de Raad in redelijkheid tot de conclusie had kunnen komen dat de aanvraag om extra uren moest worden afgewezen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand om de aanvraag af te wijzen werd als redelijk beschouwd, gezien de gebrekkige onderbouwing van de aanvraag door [appellant]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de zaak niet zodanig complex was dat deze niet binnen het forfaitaire aantal uren kon worden behandeld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 april 2017.

Uitspraak

201605997/1/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2016 in zaak nr. 15/9176 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2015 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om toekenning van extra uren afgewezen.
Bij besluit van 6 november 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.
Overwegingen
1.    Aan [appellant] is forfaitair 24 uur toegekend voor het verlenen van rechtsbijstand aan een cliënt. Op 14 april 2015 heeft hij een aanvraag om toekenning van extra uren ingediend. In zijn aanvraag heeft hij vermeld dat zijn cliënt verdachte is in een grote witwaszaak, het dossier ruim 10.000 bladzijden beslaat en een en ander met zijn cliënt dient te worden besproken. Wegens de complexiteit van de zaak wenst hij toekenning van maximaal 100 extra uren voor de zaak.
2.    Aan het besluit van 6 november 2015 heeft de raad, onder verwijzing naar een advies van de commissie voor bezwaar, ten grondslag gelegd dat de enkele stelling van [appellant] dat zijn cliënt verdachte is in een grote witwaszaak, dat het dossier uit meer dan 10.000 bladzijden bestaat en dat gewerkt wordt aan een beroep op psychische overmacht, onvoldoende is om aan te nemen dat de zaak zodanig feitelijk dan wel juridisch complex is dat daarvoor extra uren moeten worden toegekend. [appellant] heeft volgens de raad geen enkel inzicht gegeven in de aard van de zaak, in de omvang van de verdenking tegen zijn cliënt, in hoeverre het dossier betrekking heeft op zijn cliënt dan wel bestudering van het volledige dossier noodzakelijk is voor de verdediging van zijn cliënt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen op de grond dat de zaak niet zodanig juridisch en feitelijk complex is dat de behandeling niet binnen het aantal uren dat in dit soort zaken forfaitair wordt toegekend, heeft kunnen plaatsvinden. Daartoe voert hij aan dat alleen al de omvang van het dossier voor de raad aanleiding had moeten zijn om meer uren toe te kennen. Daarnaast zijn er getuigenverhoren geweest waar hij extra uren aan heeft moeten besteden en heeft hij tapgesprekken moeten doornemen en moeten bespreken met zijn cliënt. Ook wordt in verweer een beroep op psychische overmacht gedaan, waarvoor een deskundige in de Egyptische cultuur is geraadpleegd. Voorts wijst [appellant] erop dat zijn cliënt een aantal feitelijke witwastransacties heeft verricht, in de woning van cliënt een aanzienlijk contant geldbedrag alsmede stortingsbewijzen voor een aanzienlijk geldbedrag zijn aangetroffen. Deze omstandigheden leiden er volgens [appellant] toe dat het dossier omvangrijk en juridisch en feitelijk complex is. Voor zover de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen index van het dossier aan de raad heeft verstrekt, wijst hij erop dat een dergelijke index in het dossier ontbreekt en niet door Justitie wordt verstrekt. [appellant] voert tot slot aan dat de advocaat die de medeverdachte, de vader van zijn cliënt, heeft bijgestaan eveneens meer uren heeft aangevraagd en deze uren door de raad toegekend heeft gekregen. Nu het hetzelfde dossier betrof, is de tijdsbesteding ook gelijk en dienen aan hem ook extra uren te worden toegekend.
3.1.    Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) wordt ten aanzien van strafzaken die in de bijlage zijn aangemerkt als strafrecht verdachten, indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, 0,955 punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener in afwijking van het eerste lid van artikel 28 bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdsgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bestuur geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
3.2.    De raad voert beleid voor het toekennen van extra uren als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van het Bvr, neergelegd in de werkinstructie Eerste aanvraag extra uren.
Uitgangspunt van dat beleid is dat alle zaken binnen het forfait kunnen worden afgehandeld. In een klein aantal gevallen kan van de advocaat in redelijkheid niet worden verwacht dat hij een heel complexe zaak binnen de tijdsgrens van het forfait afhandelt. Voor deze uitzonderlijke gevallen kan toestemming worden gevraagd om meer uren aan de zaak te mogen besteden.
Volgens het beleid wordt de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr, goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de door de rechtsbijstandverlener begrote tijd vergt. Bewerkelijkheid van een zaak kan worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden. Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bewerkelijkheid van de zaak wordt niet aangenomen als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij.
Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien het gaat om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Juridische complexiteit van een zaak moet ook objectief vast te stellen zijn. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om toekenning van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
In de werkinstructie Strafrechtzaken zijn nadere omstandigheden opgenomen op grond waarvan kan worden bepaald of een zaak feitelijk complex is. In het beleid is voorts vermeld dat het aan de advocaat is om te motiveren en aannemelijk te maken dat de daarin genoemde omstandigheden zich voordoen.
3.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zaak feitelijk of juridisch complex is. [appellant] had zijn aanvraag en de daarin vervatte stellingen met gegevens en bescheiden moeten staven en aannemelijk moeten maken dat zijn zaak bewerkelijk is. De enkele stelling dat het dossier een grote omvang heeft, er getuigenverhoren hebben plaatsgevonden en hij tapgesprekken heeft moeten doornemen en met zijn cliënt heeft moeten bespreken is daartoe onvoldoende. De raad heeft bij brief van 27 februari 2015, verzonden naar aanleiding van een eerdere aanvraag om toekenning van extra uren in deze zaak, vermeld op welke wijze [appellant] aannemelijk kon maken dat zijn zaak zodanig bewerkelijk was, dat hij daarvoor extra uren toegekend kon krijgen. Daarbij heeft de raad enkele specifieke stukken genoemd, zoals de processen-verbaal van de gehouden getuigenverhoren waaruit de aanwezigheid van [appellant] zou blijken. Daarmee had hij de omvang van de getuigenverhoren aannemelijk kunnen maken, hetgeen volgens het beleid van belang is voor de bewerkelijkheid van de zaak. Voorts heeft [appellant] verwezen naar de omvang van het dossier. Uit het beleid in bewerkelijke strafzaken volgt dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet de omvang van het dossier bepalend is voor de bewerkelijkheid van een strafzaak, maar de omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat de verdachte daarin heeft. In dat verband heeft de raad in de brief van 27 februari 2015 verzocht om een index van het dossier. Dat deze index in het dossier ontbrak en hij daarover ook niet kon beschikken, zoals [appellant] heeft gesteld, heeft hij evenmin aan de raad gemeld. Ook het raadplegen van een deskundige in de Egyptische cultuur is op zichzelf geen omstandigheid die ertoe leidt dat een zaak bewerkelijk is. [appellant] heeft niet toegelicht waarin de bewerkelijkheid van het inschakelen van die deskundige is gelegen. Voor zover [appellant] erop heeft gewezen dat zijn cliënt een aantal feitelijke witwastransacties heeft verricht, in de woning van cliënt een aanzienlijk contant geldbedrag alsmede stortingsbewijzen voor een aanzienlijk geldbedrag zijn aangetroffen, heeft hij ook daarvan niet onderbouwd op welke wijze dit de zaak bewerkelijk maakt. Dat, naar hij heeft gesteld, aan de advocaat van de medeverdachte in hetzelfde dossier extra uren zijn toegekend, doet aan het voorgaande niet af. Elke aanvraag om toekenning van extra uren wordt, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, op zijn eigen merites beoordeeld. [appellant] heeft onvoldoende inzicht gegeven in de aard van de zaak en de omvang van de verdenking tegen zijn cliënt, waardoor de raad niet in staat is geweest om te beoordelen of de zaak bewerkelijk was en daarmee in hoeverre de noodzaak bestond om extra uren toe te kennen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad de aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen op de grond dat de zaak niet zodanig juridisch en feitelijk complex is dat de behandeling niet binnen het aantal uren dat in dit soort zaken forfaitair wordt vergoed heeft kunnen plaatsvinden.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
705.