ECLI:NL:RVS:2017:1066

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
201602323/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving meidoornhaag op perceelgrens in Deurningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 23 februari 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland van het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een meidoornhaag op de perceelgrens van het perceel aan de [locatie 1] te Deurningen. Het college had op 20 april 2015 het verzoek van [appellant] afgewezen, waarna het bezwaar van [appellant] op 16 oktober 2015 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de meidoornhaag in overeenstemming was met het bestemmingsplan, omdat deze haag als agrarisch gebruik werd aangemerkt.

Tijdens de zitting op 1 maart 2017 heeft [appellant] betoogd dat de meidoornhaag niet ten dienste staat van een agrarische functie, aangezien er op het perceel [locatie 1] geen vee wordt gehouden. Hij stelde dat de haag gevaarlijk is voor zijn vee en dat deze in strijd is met het gemeentelijke beleid. Het college en [belanghebbende] hebben echter betoogd dat de meidoornhaag wel degelijk agrarisch is, omdat deze als perceelsafscheiding functioneert en in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de meidoornhaag als agrarisch kan worden aangemerkt. De meidoornhaag is een perceelsafscheiding en is daarmee niet in strijd met de agrarische bestemming van het perceel. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602323/1/A1.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Deurningen, gemeente Dinkelland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 februari 2016 in zaak nr. 15/2536 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een meidoornhaag op de perceelgrens van het perceel aan de [locatie 1] te Deurningen afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [belanghebbende] hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis en het college, vertegenwoordigd door E.G.H. van Rijn, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam. Overwegingen
Inleiding
1.    [belanghebbende] is eigenaar van het perceel en verpacht het perceel aan [boomkwekerij] die het gebruikte voor boom- en sierteelt. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 2] dat aan het perceel [locatie 1] grenst. [appellant] exploiteert op dat perceel een melkveehouderij. Het college heeft op verzoek van [appellant] handhavend opgetreden tegen de boom- en sierteelt op het perceel [locatie 1], omdat dit gebruik in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010". [appellant] heeft het college ook verzocht om handhavend op te treden tegen een meidoornhaag die op de perceelgrens van het perceel [locatie 1] staat. Volgens hem is deze meidoornhaag in strijd met het bestemmingsplan. De meidoornhaag heeft geen agrarische functie en strekt ook niet tot het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden. De meidoornhaag is volgens [appellant] gevaarlijk voor zijn vee, omdat zij zich kunnen verwonden aan doornen van de meidoornhhaag die in de weide terechtkomen.
Volgens het college en [belanghebbende] is de meidoornhaag in overeenstemming met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft overwogen dat de meidoornhaag zodanig verbonden is met het agrarische gebruik van de gronden dat deze haag als agrarisch dient te worden aangemerkt. In dit verband heeft de rechtbank van belang geacht dat meidoornhagen geschikt zijn als natuurlijke veekeringen en van oudsher in Overijssel ook als zodanig worden gebruikt.
Inhoudelijk
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de meidoornhaag is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De meidoornhaag staat volgens hem niet ten dienste van een toegestane agrarische functie. [appellant] stelt dat de meidoornhaag geen functie heeft als natuurlijke veekering, aangezien op het perceel [locatie 1] geen vee wordt geweid en hijzelf zijn gronden heeft afgerasterd met prikkeldraad om zijn vee op zijn perceel te houden. Voorts heeft de rechtbank volgens hem, nu de meidoornhaag niet als agrarisch is aan te merken, ten onrechte niet zijn beroepsgrond besproken dat de meidoornhaag niet dient tot het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zodat deze in strijd is met artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder h, van de planregels. Volgens [appellant] is de meidoornhaag in strijd met het gemeentelijke beleid, waaronder het Landschapsontwikkelingsplan, dat gericht is op het behoud en het versterken van het waardevolle open landschap. [appellant] wijst er daarbij op dat het perceel [locatie 1] in het essen- en kampenlandschap ligt. Volgens hem komen in dit type landschap landschapselementen, zoals houtwallen, singels en geriefhoutbosjes, alleen voor op de overgang van de open essen en kampen van de hogere delen naar de lagere delen. Het perceel [locatie 1] ligt volgens [appellant] niet op de overgang van de hogere delen naar de lagere delen.
2.1.    Aan het perceel is in het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch - 1" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt" toegekend.
Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het agrarisch gebruik;
[…]
c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf al dan niet in combinatie met detailhandel in ter plaatse gekweekte en geproduceerde planten, struiken, bomen en andere benodigdheden, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf";
[…]
h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
[…]"
Lid 3.4 luidt als volgt: "Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
[…]
m. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - boom- en sierteelt", niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen;
[…]"
2.2.    De Afdeling overweegt dat de meidoornhaag dient als perceelsafscheiding van het perceel [locatie 1] en dat een perceelsafscheiding van een agrarisch perceel op zich niet in strijd is met de ter plaatse geldende agrarische bestemming. Gelet hierop heeft rechtbank de meidoornhaag terecht als agrarisch aangemerkt. Dat ten tijde van het besluit van 16 oktober 2015 op het perceel [locatie 1] geen sprake was van een toegestane vorm van agrarisch gebruik doet daaraan niet af. Overigens is dat perceel thans wel in gebruik voor toegestaan agrarisch gebruik, nu ter zitting naar voren is gekomen dat het in gebruik is als grasland. Nu een perceelsafscheiding van het perceel is toegestaan en de meidoornhaag die functie heeft, is van strijdigheid met het bestemmingsplan geen sprake. De rechtbank is dan ook terecht niet toegekomen aan de vraag of de meidoornhaag onder artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder h, van de planregels valt te rangschikken.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
703.